Kunst komt in de verdrukking tussen de puntentellingen van het Fonds Podiumkunsten. Dat stelt kunstenaar en theatermaker Dries Verhoeven naar aanleiding van de laatste subsidiebesluiten van het fonds. Grootste misser wat hem betreft is het afwijzen van De Warme Winkel, ‘het gezelschap dat de afgelopen tien jaar het gevaarlijkste theater van de grote zaal maakte’.

Waarom ondersteunt een fonds een kunstenaar? Waarom en onder welke voorwaarden subsidieert bijvoorbeeld het Mondriaanfonds iemand als Job Koelewijn? Heel simpel gezegd doet ze dat omdat Koelewijn zich uit en te na heeft bewezen, een commissie meent dat ondersteuning ten goede komt aan het oeuvre, het kunstenveld en zijn bezoekers.

In zijn aanvraag zal Koelewijn het belang van nieuwe projecten moeten uitleggen, maar gezien de gevierde kunstenaar die hij is zal hij minder woorden vuil maken aan zijn ‘raison d’être’. Ook zal hij weinig zeggen over marketing en communicatie, aan regiospreiding en of zijn kunstwerken al dan niet ten goede komen aan de diversiteit van het kunstenlandschap. Presentatie-instellingen mag je vragen daarop te reflecteren, zo is de gedachte; kunstenaars moet je vooral hun goede kunst laten maken. Job Koelewijn moet lijken op Job Koelewijn. Zijn aanvraag kan nog steeds worden afgewezen, maar kunstenaars die in internationale collecties zijn opgenomen, mogen rekenen op de trots en bereidwilligheid van de fondsen.

Bij het Fonds Podiumkunsten gaat dat net wat anders. In de toekenningen van de periode ’25 – ’28, zo gaf het fonds aan, was de focus vooral komen liggen op de nieuwe plannen. Anders dan voorheen, was de artistieke kwaliteit van eerder werk geen apart criterium meer. Iedereen werd langs dezelfde meetlat gelegd, regiospreiding, inclusie/diversiteit en publiekswerking werden meegenomen in het oordeel. Het voelde als een proefwerk. Na de zogenaamde puntentelling werd de balans opgemaakt en deed de computer de rest. Ruim 40% van de bestaande ondersteunde gezelschappen moest verdwijnen ten gunste van de nieuwkomers. Over kapitaalvernietiging van instellingen die net waren opgebouwd is al veel geschreven, over de gebroken belofte van ‘rust en continuïteit’ en over de verwachte dalende bezoekerscijfers eveneens. Ik wil het graag hebben over de gevolgen voor de kunst zelf.

Sofie Knijff – ‘Alleen Samen’ (2020) van De Warme Winkel

De grootste misser wat mij betreft: het verdwijnen van De Warme Winkel, het gezelschap dat de afgelopen tien jaar het gevaarlijkste theater van de grote zaal maakte. Zij stelden vragen over inhoud en vorm waar veel van ons zich niet aan waagden. En ze namen samen met BOG het initiatief tot oprichting van De Sloot, in een stad waar het vastgoed is opgekocht door investeerders, kwam er weer een plek voor betaalbare maakruimte en onderlinge solidariteit.

Fondsdirecteur Victorien van Hulst verwoordde de keuze in een gesprek met NRC als volgt: ‘Je ziet dat als je iets al heel lang doet en ook een lange traditie hebt, je minder vanzelfsprekend nadenkt over je reden van bestaan.’ Ik struikelde over die zin, want was de reden van bestaan van De Warme Winkel de afgelopen jaren niet juist gebleken uit de bravoure van hun producties? Er zijn veel kunstenaars die je traditionalisme kunt verwijten, maar niet deze. Geen enkel fondsgezelschap werd zo vaak geselecteerd voor het Nederlandse en Vlaamse theaterfestival, critici noemden hen veelvuldig ‘gezelschap van het jaar’. Krijgen we al dat geld nou eigenlijk omdat we vooruitstrevend werk maken, of omdat we het goed kunnen verwoorden in onze aanvragen?

Niet iedereen in de commissies weet van de hoed en de rand, door de ‘ontschotting’ mag een commissielid gespecialiseerd in moderne muziek zich bijvoorbeeld ook uitspreken over dans. Ook dat zal mee hebben gespeeld in de beoordelingen. Zo kreeg De Warme Winkel te horen: ‘het verhaal is nauwelijks toegelicht’. Iedereen die het meta-modernistische repertoire van de groep kent, weet dat van verhaalstructuren geen sprake is. Het bekijken en beoordelen van een bestaand oeuvre is belangrijk bij het inschatten van toekomstig werk, zeker wanneer het ongewisse vernieuwende ideeën betreft. Een kunstenfonds mag zichzelf die kans nooit ontnemen. Doe je dat wel dan beweeg je kunstenaars tot het schrijven van ronkende plannen, die ook dat commissielid moderne muziek direct zullen overtuigen.

Over nieuwkomer Theater Producties Twente zei Van Hulst: ‘Zij scoren artistiek vergelijkbaar met De Warme Winkel, maar krijgen extra punten vanwege hun publieksvisie en de worteling in Twente.’ Radicale kunstenaars worden hier artistiek gelijkgesteld met een instelling met een belangrijke regiofunctie. Alsof je Marlene Dumas vergelijkt met MU Hybrid Art House in Eindhoven. Alle twee zijn ze belangrijk, maar wel vanuit een heel andere optiek. Hier werden appels met peren vergeleken, en daarbij trekken de radicale kunstenaars uiteindelijk aan het kortste eind. Natuurlijk mag het Fonds kritisch op een aanvraag reageren, maar pijnlijk is dat wanneer de computer de puntentelling uitspuugt er blijkbaar geen alarmbellen gaan rinkelen. Ik zeg dat niet uit mededogen met de makers van De Warme Winkel, ik zeg het vooral uit eigenbelang; het theaterveld heeft hun radicale denken nodig, er is nood aan makers die ongemakkelijke vragen stellen over de manier waarop we als mensen en makers opereren en ik vraag me af hoe die behoefte in de huidige systematiek gewaarborgd is. Voor ‘politieke positie’, ‘intellectuele uitdaging’ en ‘experimenteerdrift’ werden geen punten toegekend.

Sofie Knijff – ‘Freaky Friday Face Off’ (2023) van De Warme Winkel

Als het denken van een groep uitzonderlijk is, maar nieuwe plannen nog niet overtuigen zou je hopen dat ze mogen terugschalen. De systematiek van het Fonds zorgt ervoor dat een groep met te weinig punten direct terugzakt naar 0. Dus anders dan de BIS-gezelschappen kun je niet, zoals ITA bijvoorbeeld, een trede omlaag. Zo kon het gebeuren dat een Nederlandse groep enerzijds geselecteerd werd voor de prestigieuze Berliner Festspiele en toch meedogenloos uit het systeem werd geknikkerd. Je zou hopen dat het Fonds Podiumkunsten voorzichtiger omgaat met zijn vlaggenschepen.

Vijftien jaar geleden werd de BIS opgericht. Ivo van Hove had in zijn Staat van het theater betoogd dat ‘niet alle bloemen konden bloeien’, de versplintering van het landschap moest worden gestopt. Hij werd op zijn wenken bediend. Er kwamen acht grote stadsgezelschappen. In ruil voor stevige ondersteuning werd hen gevraagd te voldoen aan een aantal randvoorwaarden: educatie en publieksbinding werden belangrijker, er kwamen duidelijke eisen aan bezoekersaantallen en aanbod voor de grote zaal. Een gevolg was dat een interdisciplinair gezelschap als de Dogtroep moest verdwijnen. Voor de locatie-experimenten van Hollandia was geen ruimte meer.

BIS-instellingen werden voortaan door de Raad voor Cultuur beoordeeld. Het Fonds Podiumkunsten kreeg minder middelen tot zijn beschikking, maar kon avontuurlijker opereren. Het was de artistieke koers van de kunstenaar zélf die voorop stond.

Dat lijkt in de huidige periode veranderd. Van kunstenaars zijn we verworden tot kleine bedrijfjes. We tellen paniekerig onze prestaties en eigen inkomsten; de mantra’s over ons maatschappelijk belang liggen voor in de mond. Ik ben dankbaar dat ikzelf ondersteuning krijg, maar ik kreeg wel te horen dat ik ‘mijn publieksgroepen-strategie niet goed had uitgewerkt’. Hoort Renzo Martens ooit zoiets van het Mondriaanfonds? De ellende van het neoliberalisme is dat ze ons vergelijkenderwijs laat kijken, bevindingen worden platgeslagen met sterren en punten. Het Fonds Podiumkunsten neemt dus inmiddels het woord ‘scoren’ in de mond.

Onze noodzakelijke rommelige zoektochten worden er gaandeweg minder rommelig door, we worden voorzichtiger en meer berekenend, we gaan ons gedragen naar de hand die ons voedt. Radicale ideeën zet je nou eenmaal minder snel in gang als ze aan van alles moeten voldoen.

Sofie Knijff – ‘Myrte Siebinga zoekt een kamer’ (2024) van De Warme Winkel

Wat zich wreekt is het instellingen-denken. Van een productiehuis mag je verwachten dat ze een gedegen diversiteitsagenda heeft, maar ook van een autonome maker als Laura van Dolron? Helpt het om van beroepsprovocateur Julian Hetzel te verwachten dat hij de regio bedient? Moet je beleidsdoelen laten doorsijpelen naar individuele kunstenaars die daar allemaal gedienstig aan proberen te voldoen? Daar hadden we toch juist de BIS voor?

Onze beste kunstwerken ademen de vrijheid van toen we nog op een academie of theaterschool zaten. Het zijn werken waarbij we zelf de condities mogen bepalen, waarbij we geen voorwaarden of bezoekerscijfers in ons achterhoofd hebben. Je wilt graag iets zeggen en dat doe je op jouw eigen manier. Laten we ons samen inzetten voor een subsidiesysteem waar we die vrijheid weer ervaren.

Dries Verhoeven is kunstenaar/theatermaker en lid van de Academie van Kunsten. Foto boven: Sofie Knijff – Het Zomeroffer van De Warme Winkel