De mopperende Meneer Snor en de energieke Iggy kunnen het als buren niet bepaald met elkaar vinden. Zo verschillend als wolken en zonneschijn lopen de twee elkaar in Het zonnetje in huis voortdurend in de weg. Gebruikmakend van vrolijke slapstick, dromerige dansjes en dichterlijke voice-overs van Rick Paul van Mulligen laat Oortwolk vierjarigen succesvol kennismaken met theatermagie.

Twee aan elkaar geplakte huisjes, nauwelijks groot genoeg voor een volwassene, één met een wolkje en één met een zonnetje op het dak. We krijgen het beeld beschreven door een voice-over, die elke scène becommentarieert met een rijmpje en het voortgaan van de dag benoemd (handig voor op school, waar geen theaterlicht is om dat mee aan te geven). Voor het jonge publiek helpt zo’n bekend fenomeen als een ‘voorlezer’ bovendien om te wennen aan theater en te leren kijken naar de strijd tussen de twee botsende natuurverschijnselen. ‘Eén kan er maar de baas zijn’ claimt de stem ‘toch?’

Behalve de vaantjes op het dak hebben de zogenaamde donderwolk Meneer Snor (lekker krampachtige Bas Klemann) en het vrolijke zonnetje Iggy (lief uitbundige Tegest Pecht Guido) eigenlijk niet zo veel met de elementen te maken. Hij leest graag stilletjes in de krant over sterrenkunde en maakt zich druk over het vuilnis, zij is luidruchtig met haar skippybal, die alles voorstelt behálve dat. Hun energieën botsen als die van Bert en Ernie, of een volwassene en een kind. Zij negeert weliswaar zijn wensen, maar voor al haar goedmaakcadeautjes is hij allergisch: de twee zitten al snel in een impasse.

De aanwezigheid van een skippybal doet veel kleuters plezier, de slapstick – waarin bal, vuilniszak, Iggy en Snor als in een carrousel telkens precies uitkomen waar ze níet willen zijn – oogst veel bewondering. Ook de schattige scheldpartijen (‘Jij, jij… Boterham met POEP!’) maken iedereen aan het lachen. Extra leuk is dat tussendoor regisseur Suzanne van der Horst ruimte maakt voor minder vanzelfsprekende theatervormen. Tijdens een middagdutje danst Pecht Guido door haar armen en benen sierlijk uit haar raampje te steken en dwaalt Klemann met een krantenhoed over zijn gezicht over het podium, gezichtsloos als een Jeroen Bosch-figuur.

Verder speelt Van der Horst met contrasten en metaforen: bewolkt en zonnig, zorgelijk en speels, lang (Klemann) en kort (Pecht Guido), man en vrouw, etc. Daarin slaan ze uiteindelijk misschien een tikkeltje door, want hoe kun je al die contrasten in één slotbeeld met elkaar verzoenen? Dat gevoel blijft met name hangen door de ietwat gewichtige slotconclusie van de voice-over: de voorstelling lijkt een les over álle verschillen tussen álle mensen. Hoewel dat misschien wat hoog gegrepen is, zien we het in elk geval goedkomen tussen deze twee buren. En het brengt op ideeën. Wie is er eigenlijk ooit te oud voor een skippybal?

Foto: Jesse Hanssen