De Tunesische dansproductie El Botinière vertelt het verhaal van een populaire uitgaansgelegenheid in de hoofdstad Tunis. Het publiek is aanwezig bij een (doorsnee?) avond en opvolgende nacht die zich daar afspeelt. Het geheel begint rustig, min of meer formeel, bijna statisch, met parendansen die niet misstaan in een soort ouderwetse dancing uit een vervlogen tijd. In de kostumering wordt dit al meteen duidelijk: de zes dansers, evenals de begeleidende musicus Hazem Berrabah, gaan gekleed in kostuums met colbertjasjes over de pantalons.

De dansers treden in het begin hoofdzakelijk op in drie koppels. Dat wordt afgewisseld door groepsdansen, waarbij ze in rechte rijen naast elkaar staand paraderen, bijna als in militaire exercities. Hierdoor wordt het formele karakter extra benadrukt. De concentratie is naar binnen gericht, het contact dat onderling gemaakt wordt, is nooit speels maar immer serieus. Het lijkt er in het geheel niet op dat deze groep mensen samen komen om zich te vermaken.

Maar na verloop van tijd gaan de colbertjasjes uit en daaronder worden onderdelen zichtbaar van een ander kaliber kleding: glanzende topjes en glitterende blouses. Het karakter van de dans verandert met het verstrijken van de avond mee. Terwijl de nacht vordert, versoepelen de formele dansen van het begin tot zwoelere interacties, zowel oog in oog met elkaar als onderling als groep.

Het keurige rijtje naast elkaar wordt vervangen door intieme aanrakingen en plotselinge collectieve uitspattingen. Daarnaast integreert choreograaf Selim Ben Safia ook doelbewust (voor buitenstaanders herkenbare) elementen van dans uit de Tunesische erfgoedpraktijk in zijn voor het overige uitgesproken hedendaagse dansidioom.

Af en toe breekt er een danser uit de groep voor een heftige expressieve solo, maar gedurende de hele voorstelling blijft het wezen van de choreografie toch naar binnen gericht en serieus. Zelfs als de remmen losser gaan, lijken de dansers zich te willen beheersen. Erotiek speelt een dominante rol in bewegingen en interacties, maar wordt nergens expliciet geëtaleerd. Door dit ingehouden spel doet de choreografie eigenlijk meer aan als een toneelvoorstelling, waarin vooral een drama vertoond wordt. Een van de dansers blijkt dan ook  een acteur die voor deze voorstelling gecast is.

Ook al ontbreken de gebruikelijke dialogen, deze choreografie doet verslag van een avond waarin de dansers zichzelf voorstellen en ons een nachtelijke blik gunnen in hun geheime innerlijke leven. Selim Ben Safia afficheert zich dan ook als choreograaf én regisseur van deze voorstelling. De concentratie van de dansers is misschien wel meer gericht op de expressie van de intenties dan op de expressie in de bewegingen, waardoor het geheel gaandeweg steeds sterker aanvoelt als een protest tegen de rigide formaliteit die in het begin getoond wordt.

Zelfs een laatste solo als een wanhopige schreeuw van een alleen op het toneel achtergebleven man, kan niet voorkomen dat de rest van het ensemble terugkeert, aan elkaar geketend via dezelfde colbertjasjes uit het begin. Ook het jasje van de achtergebleven danser wordt meegedragen door het ensemble. Er is geen ontkomen aan: ook hij moet aansluiten bij de dwingende formatie.

De integere voorstelling dwingt respect af, meer dan dat hij sympathie genereert. En festival Afrovibes slaagt er alweer in om een vooroordeel aan de kaak te stellen, te oordelen aan de reactie van iemand in het publiek die na afloop verzuchtte: ‘dat dit mág.’

Foto: Wael Silex