In Pygmalion, of de billen van het beeld onderzoekt David Roos behoedzaam de grens tussen liefde en obsessie. Met een prettig muzikale speelstijl neemt hij de kijker mee door een uit woorden opgetrokken universum.

Stamelend staat David Roos voor ons in een verder kale theaterzaal. Hoewel, stamelend is misschien niet het juiste woord – hij formuleert en bedenkt zich, laat nevengedachten toe, bewandelt zijsporen en komt weer terug bij zijn eerste onafgemaakte zin. Een zin die begint met ‘Ik ben…’ en dus een identiteitsbepaling lijkt, maar uiteindelijk eerder existentieel van aard is: ‘Ik ben er.’

Dat ‘zijn’ bestaat in Pygmalion, of de billen van het beeld vrijwel uitsluitend uit hardop denken. Belichaamd denken, dat wel – Roos’ hele lichaam beweegt mee met zijn gedachten, zijn gesticulaties lijken soms op die van een dirigent. Zijn overpeinzingen zijn onbedwingbaar, ze tuimelen uit zijn mond nog voor de vorige gedachte volledig is afgemaakt, en de kracht waarmee ze naar buiten dringen komt ook in zijn ledematen terecht – Roos móet wel bewegen.

Op de vloer speelt hij een combinatie van zichzelf en Baccio Bandinelli, een zestiende-eeuwse Florentijnse beeldhouwer, én Pygmalion, de mythologische Griekse beeldhouwer die verliefd werd op een door hemzelf gemaakt standbeeld. In Roos’ versie lopen tijden en verhalen door elkaar: zo eet Bandinelli een ‘Florentijns frietje’ terwijl hij op Bumble zit te swipen. Wat de verhalen verbindt is een angst om echte menselijke connectie aan te gaan en dan maar in eigen constructies te vluchten – standbeelden in het geval van Bandinelli, en zorgvuldige taalbouwwerken in het geval van Roos zelf.

Alle personages zoeken naar volmaakte schoonheid, onbevlekt door de wanorde die contact met andere mensen met zich meebrengt. Maar dat zelfverkozen isolement leidt tot obsessie – hoe verder de voorstelling vordert, hoe beklemmender die zoektocht wordt, tot het punt waarop Bandinelli zijn eigen standbeeld bruut verkracht, waarna het in stukken op de grond valt.

De maker laat vorm en inhoud mooi samenvallen omdat zijn tekst en zijn spel dezelfde zucht tot controle ademen. Zijn spel wordt begeleid door fragmenten klassieke muziek, en Roos laat zich even door de melodie meevoeren in zijn tekstbehandeling, alsof de hele tekst zelf een muziekstuk is. Zo wil hij met de schoonheid van Beethoven samenvallen, maar de muziek verdwijnt ook steeds weer, en zo onderstreept Roos dat het najagen van volmaaktheid een queeste zonder eind is.

Roos is een innemende performer en een uitstekende schrijver, die de filosofische insteek van zijn voorstelling van voldoende lucht en humor weet te voorzien zonder daarbij aan gelaagdheid in te boeten. Pygmalion, of de billen van het beeld doet sterk denken aan het werk van Bo Tarenskeen, Lowie van Oers en Florian Myjer – en met die laatste heeft Roos ook gemeen dat zijn theaterpersona het nastreven van een klassiek ideaal van schoonheid, goedheid en zuiverheid gebruikt om een grote eenzaamheid te maskeren. Uiteindelijk ontmantelt hij zelf de schaduwzijde van die obsessie: ‘Zolang hebben we geloofd dat alle goede dingen in hun eentje komen / dat we daadwerkelijk denken dat iets pas mooi is als het volmaakt is.’

Foto: Ies Kaczmarek