Graag schoenen uit, zo wordt het publiek van het Amsterdam Fringe Festival bij binnenkomst verzocht. Zoals dat gebruikelijk is als je in Iran bij iemand thuis op bezoek gaat, en ook zoals je dat doet bij het betreden van een moskee. Vervolgens nemen we plaats op de grond. We zitten met het hele publiek op twee vierkante, elkaar deels overlappende lagen van paars en roze satijn. De voorstelling Oh, Wild Gazelle, Where Are You? begint meteen al met een klein initiatieritueel.

Van Fariborz Karimi was in Nederland eerder al een heldere enscenering te zien van I Can’t Imagine Tomorrow van Tennessee Williams. Een groter contrast leek niet denkbaar tussen de Amerikaanse Broadway-theaterdramaturgie van Williams en wat een kenmerk is geworden van veel Iraanse theater- en ook filmkunst zoals we die kennen, namelijk het in lagen opsplitsen van de vertelstructuur en intussen parallel spelen met lagen in de techniek.

En toch wist Karimi destijds subtiel meerlagigheid en subteksten aan het licht te brengen die ook in zulk typisch Amerikaans toneel besloten ligt, zeker in Williams. Ook in een volgende voorstelling, Medea, als monoloog met videobeelden van kosmische gebeurtenissen, deed hij datzelfde, een combinatie van dramaturgisch zoeken naar de lagen in de tekst, in combinatie met techniek.

Het tot het uiterste benutten van op zichzelf bescheiden mogelijkheden van techniek, om andere zaken te verduidelijken, waarbij de beperkingen van de techniek een dramaturgische rol spelen, is ook weer een kenmerk in Oh, Wild Gazelle, Where Are You? We staan via een chat die op een videoscherm wordt geprojecteerd en via videotelefoon in verbinding met Negar (achternaam wordt niet genoemd) in Karaj, een stad ten westen van Tehra.

Hier begint de ook uit de Iraanse cinema bekende vermenging van werkelijkheid en in scène gezette fictie. Enerzijds wordt dit uitgangspunt bij elke voorstelling opnieuw verteld. Net als bij de eerdere versie die Karimi presenteerde als eindvoorstelling bij DAS, vertelt hij ook nu weer dat hij nooit zeker weet of hij Negar aan de lijn zal krijgen, en of ze überhaupt nog vrij rondloopt. Anderzijds is dit een permanent onderdeel van de tekst van de dagelijkse realiteit in Iran. Wat als fictie wordt opgevoerd in de voorstelling, kán elk moment realiteit worden. Fictie is dan een manier om ermee om te gaan. Op een heel andere manier speelde de Iraanse voorstelling The Chord eerder in dit festival ook met deze methodiek.

Tegelijkertijd is Karimi huiverig voor exotisering. Iraans theater als een exotisch trucje, zoals Iraans theater een tijdlang internationaal is geprofileerd, waarmee het Iraanse film achternaging; bijvoorbeeld dat theater en film uit Iran per se over de Iraanse politieke situatie moeten gaan – of over alle slimmigheidjes waarmee het Iraanse theater en de Iraanse film de politieke problemen zoals censuur omzeilen. Maar Karimi gaat wel degelijk op die situatie in, en laat die ons op indringende wijze meevoelen.

Eerst communiceren we met Negar via een chat met vertaalfunctie tussen Perzisch naar Engels. Karimi zit zelf ook in het publiek. Negar is danseres, zo komen we te weten. Onlangs kreeg ze via een anoniem telefoonnummer iemand aan de lijn die haar vertelde dat ze maar beter kan minderen met haar dansactiviteiten. Negar kan het publiek aanvankelijk niet zien, en vraagt met hoevelen we zijn en om een paar namen. Het publiek is merkbaar schuchter, misschien onwennig vanwege de situatie, of we echt met iemand in Iran praten, en misschien vanwege het besef van de situatie.

Negar vraagt de enige persoon uit het publiek die zijn naam heeft genoemd om het gezicht van Karimi van eyeliner te voorzien. Zij krijgt nu via video het resultaat te zien en beelden van ons in de zaal. Maar haar krijgen wij niet te zien. Dat zal redenen hebben, dezelfde misschien waarom we haar achternaam niet te weten kwamen.

Maar is ze er wel? Is het niet allemaal ge-pre-programmeerd hier in Amsterdam op video, ga je je afvragen. Maar nee, de interactie via de naam van die ene bezoeker en de eyeliner bevestigen in elk geval de indruk van een live-verbinding. Met iemand, maar is die iemand inderdaad in Iran? Waarom ben ik zo banaal dat ik wil weten of het ‘echt’ is?

Een tweede Iraanse danseres, ook Iraanse, Saman Mahdavi, mengt zich in de voorstelling, hier voor het publiek in Amsterdam. Ze vraagt de mensen vooraan op te staan om het onderste roze satijnen doek van onder het paarse naar voren te trekken, alsof het het Perzisch tapijt is, waarvan Karimi had verteld dat hij erover had gedroomd.

Vervolgens pakt ze samen met Karimi een witte strook van dezelfde stof, en trekken ze die samen over de volle breedte van de zaal, zachtjes strijkend over de hoofden van het publiek, van voren naar achteren en weer terug. Die twee aanrakingen, met textiel dat als het kant van een bruidsjurk voelt, werken als nog een initiatieritueel. Zo licht als ze zijn, zo wonderlijk intens werken ze. We zijn nu half in Karimi’s droomwereld beland.

Mahdavi spreekt een tekst uit die gedeeltelijk een parafrase is van poëzie van de Iraanse dichter Hafez, een nationaal icoon in Iran. Intellectuele gesprekken gaan niet zelden over wat Hafez over iets heeft gezegd, meer dan wat een heilig boek heeft gezegd.

Intussen regisseert Negar de voorstelling mee vanuit Iran. In de apotheose vraagt ze Mahdavi samen met haar naar buiten te gaan, zij in Iran en Mahdavi in Amsterdam. Op het videoscherm in de zaal zien we eerst de straatbeelden vanaf Mahdavi’s telefoon, terwijl ze door Amsterdam Noord loopt, vanaf de verlaten omgeving  van het Likeminds Podium tot aan de Meeuwenlaan, waar verkeer rijdt.

We horen intussen Negar benoemen wat zij daar in Karaj op straat ziet. Het is daar al donker, terwijl het in Amsterdam buiten nog licht is. Maar langzaamaan vermengen de beelden die Negar filmt zich met die van Mahdavi en worden de contouren van een typische drukke straat in een Iraanse stad zien steeds dominanter.

Ja, het was allemaal echt.

Foto: Jorah Sarah