Het Arnhemse collectief Ludvik maakt sinds 2017 voorstellingen op het grensvlak van muziektheater en opera waarbij het streven is om moderne opera’s voor een nieuw publiek toegankelijk te maken. Dat zulks nog geen sinecure is, blijkt uit de proloog van Ludviks jongste productie KEIZER waarin een debatje te horen is over het verschil tussen musical en opera. Veel woorden willen ze er niet aan vuil maken, behalve dan de verzuchting dat ‘opera voor geen meter verkoopt’.

Werk aan de winkel dus om KEIZER aan het publiek te slijten want dat verdient deze kameropera in alle opzichten. Met zijn vier ‘bedrijfjes’ is het een fraai uitgevoerde allegorische vertelling over liefde, dood, machtswellust en moraal.

KEIZER wordt opgevoerd in de bescheiden Balkonzaal van het Arnhemse stadstheater Musis dat ruimte biedt aan niet meer dan 50 bezoekers. Dat maakt de voorstelling intiem, maar heeft ook een groot nadeel: het ensemble bevindt zich in dezelfde ruimte als de zangers waardoor de onversterkte zangpartijen, hoe goed gezongen ook, vaak moeilijk verstaanbaar zijn. Waar bij menig opera dat probleem met boventiteling wordt opgelost, biedt de Balkonzaal die mogelijkheid niet: het publiek zit aan weerszijden van het speelvlak, bovenop de handeling. Hoeveel moeite kan het kosten om het libretto van tevoren uit te delen? Of als boekje voor een bescheiden bedrag te verkopen? Ik had graag de tekst van vertaler c.q. bewerker Jibbe Willems nog eens in alle rust tot me willen nemen.

KEIZER is een bewerking van de kameropera Der Kaiser von Atlantis van componist Viktor Ullmann en librettist Peter Kien. Ze schreven de opera toen ze beiden gevangen zaten in het getto van Theresienstadt, het voorportaal van Auschwitz waar ze in 1944 allebei vermoord zouden worden. Het is haast onvoorstelbaar dat ze onder deze verschrikkelijke omstandigheden zo’n frisse, met humor doorregen opera wisten te produceren. Het is een bittere en groteske satire op totalitaire macht en dat hadden de Duitse machthebbers ook door. De opera zou tijdens hun leven nooit uitgevoerd worden en beleefde pas in 1975 (!) in Amsterdam zijn première.

Het verhaal gaat over de confrontatie tussen de Dood en de Keizer. De Dood is niet, zoals zo vaak, het symbool van zwarte ellende maar eerder dat van verlossing. In de vormgeving (van regisseur Rennik-Jan Neggers) uit zich dat door het deel van de speelvloer waarover de Dood heerst in wit uit te voeren. Het gedeelte van de Keizer is gitzwart. In het midden bevindt zich de boom des levens, het terrein van het derde personage: de clown, de personificatie van het Leven. De twee protagonisten doen er alles aan om hem voor zich te winnen. De Keizer besluit dat zijn onderdanen moeten vechten totdat er niemand meer leeft, de Dood verzet zich daartegen door in staking te gaan. Oftewel: niemand kan meer sterven. Het precaire evenwicht tussen leven en dood is verdwenen. Wat nu?

De vocale kracht van Anne Wielink en Maartje Goes (als de Dood en de Keizer) is overweldigend waardoor Nick van Kuipers in meerdere andere rollen bijna weggeblazen wordt. Maar hij weet zich staande te houden, ondanks zijn wat bescheidener volume. Componist en arrangeur Stan Geurts heeft het bronmateriaal grondig bewerkt. De voor een groot orkest geschreven partituur is teruggesnoeid tot een compositie voor een ensemble van drie muzikanten (met Ella Kamerich op toetsen, Inge Ettema op slagwerk en Kees van der Harst op klarinet). Met een prominente rol voor het nog werkende orgel uit 1842, met zijn prachtige pijpenfront. Dat die nieuwe compositie zowel hedendaags klinkt als recht blijft doen aan het oorspronkelijke werk, is een van de vele kwaliteiten van deze prachtige productie.

Foto’s: Valerie Spanjers