Onder dramatisch dissonante orkestklanken gaat het doek op voor Rigoletto, de 17e opera van Verdi. In plaats van de feestzaal in het hertogelijk paleis uit het libretto bevinden we ons in een kille ruimte van een psychiatrische kliniek.

In deze herneming uit 2017 presenteert regisseur Damiano Michieletto Rigoletto als een geestelijk wrak, gebroken door verdriet en schuldgevoel. De gebochelde nar die zijn dochter vanuit obsessieve vaderliefde ongewild de dood indrijft, herbeleeft in flashbacks de tragische gebeurtenissen uit zijn leven.

Daar valt in principe iets voor te zeggen, maar het maakt het verhaal vaak lastig te begrijpen en staat empathie met de hoofdpersonen in de weg. Rigoletto is van begin tot eind op het toneel, ook als hij niet deelneemt aan de handeling. De regie zoomt in op zijn beschermende relatie met zijn dochter Gilda, die hij wil behoeden voor de wellust van de Hertog voor wie hij werkt. Dat hij haar juist hierdoor uitlevert aan diens grillen geeft de thematiek de dimensie van een Griekse tragedie, die echter niet tot leven komt.

Gilda wordt ook als kind opgevoerd: in haar bloemetjesjurk met overmaats masker doolt zij voortdurend zwijgend rond, als een spookbeeld uit het verleden. Jammer dat Michieletto deze mooie vondst wat al te nadrukkelijk uitwerkt: op filmbeelden zien we het kind wanhopig aan de spijlen voor haar venster rukken en bonzen op een gesloten deur. Dat de hofhouding van de Hertog aanvankelijk ook maskers draagt, maakt wel weer invoelbaar hoe alleen Rigoletto staat tegenover de mensen om hem heen.

Uitermate verwarrend is de scène in het derde bedrijf, waarin Gilda samen met haar vader vanuit de straat toekijkt hoe de Hertog Maddalena (de mezzosopraan Maya Gour) het hof maakt met dezelfde vleierijen als waarmee hij haar eerder verleidde. Michieletto laat de Hertog in zijn beroemde aria ‘La donne è mobile’ niet alleen dansen en seksen met Maddalena, maar ook Gilda opvrijen, om haar dan weer stuurs van zich af te stoten. Het is onbegrijpelijk dat zij hierna toch haar leven geeft voor deze patserige geilaard.

Muzikaal presenteert Verdi een afwisselende partituur, waarin de Hertog en zijn entourage banale deuntjes te berde brengen, terwijl Gilda en Rigoletto dramatische partijen zingen in een arioso dat organisch overgaat in de volgende muziek. In snelle, volkse dansjes weet dirigent Antonio Fogliani het Nederlands Philharmonisch Orkest helaas niet altijd in het gareel te krijgen en loopt ook de aansluiting met het mannenkoor van DNO geregeld uit de pas. De zangers weten aan het slot wel op indrukwekkende wijze het geraas van een overweldigende storm te evoceren.

De cast is van hoog niveau. De Nederlandse basbariton Frederik Bergman heeft een imposante stem, maar de vloek die hij als Graaf Monterone uitspreekt over de Hertog en Rigoletto komt enigszins uit de lucht vallen vanwege de sterke focus op de vader-dochter-thematiek. Daarentegen schittert de Roemeense bas Alexander Köpeczi in zijn rol als Sparafucile, de moordenaar die Rigoletto inhuurt om de Hertog te doden, maar die uiteindelijk Gilda de keel afsnijdt.

De Mexicaans-Amerikaanse tenor René Barbera heeft niet het postuur van de knappe Adonis voor wie Gilda hem houdt, maar hij heeft wel een dijk van een stem en weet met zijn maniertjes perfect het zelfingenomen karakter van de Hertog te treffen. De Russische bariton Roman Burdenko maakt indruk als gekwelde Rigoletto, die als ellendig hoopje over het podium hompelt of zich getergd vastklampt aan zijn bed. De Tataarse sopraan Aigul Khismatullina heeft een prachtig heldere en wendbare stem en weet ondanks de steriele setting als enige af en toe een snaar te raken.

Foto: Bart Grietens