Je kunt je haast niet voorstellen dat de Nederlandse overheid in de jaren vijftig een behoorlijk stigmatiserend boekje uitgaf, getiteld ‘De Italiaan in het bedrijf’, waarin Twentse fabrieksdirecteuren werden gewaarschuwd voor de passie en het temperament van hun nieuwe ‘gastarbeiders’. Een staaltje etnisch profileren avant la lettre. (meer…)
Het verhaal van Erik Hazelhoff Roelfzema, beter bekend als de hoofdpersoon van de musical Soldaat van Oranje, heeft een schaduwzijde. Theatergroep De Jonge Honden speelt in de locatievoorstelling De staatsgreep het naar eigen zeggen ‘vervolg’. Maar er is weinig sprake van een echt diepgravende hervertelling.
Dat het heldendom van Erik Hazelhoff Roelfzema nogal is aangedikt, is op zich niets nieuws. Vooral de door Roelfzema zelf geschreven oorlogsmemoires en de musicalbewerking zijn onverbloemd patriottistische goed-slechtverhalen. Maar in Paul Verhoevens verfilming uit 1977 was al geen sprake van dat zwart-wit denken: die verfilming toonde de morele ambiguïteit van de oorlogstijd, de futiliteit van de daden van de Engelandvaarders en ondergroef de illusie van een pure heldendaad.
De hitmusical Soldaat van Oranje heeft van die complexiteit weer een goed-slechtverhaal weten te breien, en even leek Roelfzema weer de geschiedenis in te gaan als de vaandeldrager van het Nederlandse verzet.
En dat terwijl Roelfzema’s verzetsdaden hoogst discutabel zijn, en, veel belangrijker nog, hij in het voorjaar van 1947 een staatsgreep beraamde in samenwerking met verschillende figuren uit de Nederlandse militaire en politieke top – waaronder Pieter Sjoerds Gerbrandy. Hij wilde voorkomen dat de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië in gang werd gezet.
In de voorstelling De staatsgreep, geregisseerd door Jolmer Versteeg, volgen we Mathilde (Ali Zijlstra), een fictief personage dat in 1946/1947 wordt geplaatst en zichzelf na een reeks iets te toevallige ontmoetingen met Roelfzema ten doel stelt diens geheime complot van de op handen zijnde staatsgreep te ontrafelen.
‘Een omhooggevallen koorbal’
Yari van der Linden speelt overtuigend Roelfzema, die geen held is maar, aldus Koos Vorrink (Billy de Walle) een ‘omhooggevallen koorbal die een bootje naar Engeland heeft genomen’. Een kettingrokende adhd’er en aandachtsgeile rokkenjager.
En als hij over ‘het Indië-vraagstuk’ spreekt, gebruikt hij retoriek die overduidelijk verwijst naar hedendaags populisme: wij tegen zij, ‘de Nederlander’, ‘mensen pikken dit niet’ en het constant benadrukken dat we ons op de rand van de afgrond verkeren en naar beneden storten als we niet nu iets doen.
Het is moeilijk om in Roelfzema en zijn mede-beramer Gerbrandy geen voorspraak van het hedendaagse rechts-populisme te horen. Het naoorlogse Nederland lijkt angstaanjagend veel op het hedendaagse.
Het drama is snel én traag. Er wordt veel tijd besteed aan het herhalen van belangrijke plotpunten, uitleg over wie wie is en waar afkortingen als BVD voor staan: veel expositie, weinig ontwikkeling. De tekst is rood op rood. ‘Hij rijdt weg!’ roept Mathilde, en de auto rijdt weg.
Als Roelfzema in onverbloemd Tempo Doeloe-nostalgie verzandt (een van de langste monologen in het stuk) krijgen we nog eens van de betweterige Mathilde te horen hoe nostalgisch hij is, hoe hij eigenlijk het elfjarig jongetje is dat door zijn vader terug naar Holland werd gestuurd en hoe zijn angst voor de onafhankelijkheid van Indonesië eigenlijk een angst voor de scheur in zijn land van herkomst is. Jaha! We got it.
Het personage van Mathilde zelf lijkt te zijn ontworpen om de hypocrisie van Roelfzema te onthullen en kritiek voor het publiek voor te kauwen. Zelf heeft ze geen verlangens of belangen. Haar voornaamste karaktereigenschap is haar gestorven moeder. Wel incasseert ze een aantal seksistische klappen, vooral, zo lijkt het, zodat het publiek kan denken: wat zijn die mannen toch ook stom. Aan het eind worden we er nog even aan herinnerd dat in de jaren vijftig de top van de PvdA geen vrouwen had. Welk belang dat voor het verhaal heeft, blijft onduidelijk.
Oké, het publiek krijgt even een sneer: ‘al die linkse mensen hier’, zegt Roelfzema. En ja, het is schrijnend als het reële gevaar dat Mathilde loopt, wordt afgedaan als waanbeeld. Het is gaslighting van de bovenste plank, over het graf van haar dode moeder. Maar het nodeloos toevoegen van seksistische gemeenplaatsen zonder dat die het personage of het verhaal voortbewegen, is even clichématig als het seksisme zelf.
Hapklare brokken
Feminisme en dekoloniale kritiek zijn in De staatsgreep, zoals in meer hedendaagse werken, tot tropen gereduceerd. Dat werkt averechts; het devalueert postkoloniaal denken tot makkelijk te consumeren lachers en maakt echte kritiek, die echt tegen de borst stoot, onschadelijk. De ironie wil dat De staatsgreep, die slinks naar populisme verwijst, zelf het verhaal in hapklare brokken opdient. De toeschouwer heeft niet veel anders te kiezen dan ja en amen zeggen.
Écht kritisch zou zijn om van Mathilde een gelaagd personage te maken. Of met vormelementen het heldenfenomeen te deconstrueren, te verwarren, te desoriënteren. Het siliconen Freddy Krueger-masker dat Gerbrandy draagt en het grappige, zelfreferentiële spel met de lamellen in het decor is een kleine, maar verwaarloosbare aanzet. Theatergroep De Jonge Honden geeft de voorkeur aan het spektakelgehalte van hun geschiedkundige vondsten. Hoeveel zeggingskracht heeft een kritische voorstelling die de toeschouwer niet intellectueel uitdaagt?
We kijken toch vooral naar plotgedreven drama waarvan het gekozen bronmateriaal net niet genoeg om het lijf heeft om echt spannend te zijn. Schrijver Wessel de Vries is te trouw aan de geschiedenis om een spannend verhaal te vertellen. Tegelijkertijd heeft hij te veel trucs uitgehaald om het verhaal toch spannend te maken. De spanning is geforceerd, hoe verdwaasd Mathilde ook rondjes over het speelveld rent. De staatsgreep ontleent zijn keuzes aan de musical zonder de parodistische of subversieve kracht daarvan te benutten. Dat is een gemiste kans.
Ondertussen is Mathilde het zoveelste vrouwelijke personage dat alleen verlangens heeft om het verhaal van een mannelijk personage te faciliteren. De ‘held’ van het verhaal is en blijft Roelfzema.
Hij komt nog het beste uit de verf. Hij is een flirt, nogal een botte, maar de zwijmelende Mathilde hoopt toch stiekem dat hij óók nog even omkijkt terwijl hij wegloopt. Zijn morele tekortkoming heeft sex appeal, hij is een naoorlogse bad boy. Inclusief een klein hartje: in het bekokstoven van de politieke moord op PvdA-partijvoorzitter is Roelfzema degene die pleit voor een vreedzaam verloop van de staatsgreep. Zijn koloniale, denigrerende superioriteitsdenken wordt vermenselijkt met zijn biografische achtergrond.
‘Zie het in dit licht’, herhaalt Roelfzema, en ergens voel je mee met dat jongetje dat in geur en kleur op het dek van een schip zijn moederland moest verlaten. Van Mathilde blijft het onduidelijk waarom zij nou zó graag de puzzel wil leggen.
Om echt kritisch te zijn moet je méér doen. Dat begint met schrijven voor een toeschouwer die zelf kan denken.
Foto: Jan Amse
Jeetje, ik heb deze voorstelling niet gezien en ken de makers niet, maar de toon van deze recensie voelt nodeloos hard (‘Jaha!’). Natuurlijk kunnen en mogen voorstellingen niet lukken, maar de recensie lijkt er vanuit te gaan dat de makers dat zelf ook wel weten en toch door zij gegaan op het gekozen pad, terwijl volgens mij de meeste makers nog altijd ergens het mooiste en beste van proberen te maken tot het einde van het proces.
Hallo Wietse,
Je kan vinden dat een voorstelling niet is gelukt en dat is natuurlijk je recht als recensent. Door je toon gaat recensie voor mijn gevoel eerder over jouw positionering als recensent dan over de voorstelling. De vraag ‘wat zou ik doen als maker’, is ongepast als recensent. ‘Wat zou de maker hebben bedoeld met deze keuzes, en is dat gelukt?’, is wel een interessante vraag. Verder benoem je helemaal niet dat er van begin tot eind live muziek wordt gemaakt. Wat een nogal essentieel onderdeel is van de voorstelling.
Ik heb de voorstelling gezien en je begrijpt dat ik een andere ervaring heb gehad dan jou.
Hoi Wietse,
Ik sluit me aan bij Elly. (Ik heb de voorstelling gezien en ken de makers.)
Ik lees deze recensie als onnodig hard. Ik denk persoonlijk dat het interessant kan zijn wanneer er wordt geschreven over dat wat je hebt gezien in plaats van hetgeen je had willen zien.
Dan; De voorzitter van de PVDA heette Koos, niet Kees. En Gerbrandy werd nooit meer premier van Nederland. Wellicht het aanpassen waard…
Groet,
Anne
“Jaha! We got It” (Wietse)
En zo heel kritisch lijk je eigenlijk niet met Kees Vorrink ipv Koos Vorrink en “soon to be premier Pieter Sjoerds Gerbrandy”
Maar misschien blijf je dan te trouw aan de geschiedenis.
Om echt kritisch te zijn moet je méér doen. Dat begint met het schrijven van een recensie voor een lezer die het werk van de maker kan lezen en niet de wil van de recensent.
@Hanneke en Anne, dank voor jullie reactie. De recensie is inmiddels aangepast.