Na recent subsidie-advies en eeuwig ontoereikend budget van fondsen, is de toekomst van een aantal ontwikkelinstellingen weer onzeker geworden. De permanente verschuivingen roepen de vraag op of er wel een duurzame visie op talentontwikkeling is en hoe die eruit ziet.

In april van dit jaar luidde Frances Sanders, oprichtster van Boslab, de noodklok over een dreigende makersinfarct. Zij deed dat nadat het Amsterdamse Bostheater het einde van talentontwikkelingsplek Boslab bekend had gemaakt, en ook andere plekken voor nieuwe makers zoals Atelier Oerol en Over het IJ al hadden aangekondigd het over een andere boeg te gaan gooien. Deze veranderingen zijn mede het gevolg van economische onzekerheid en een verschraling van financiële middelen.

Door de kaalslag in 2012 zijn veel ‘klassieke’ productiehuizen en -plekken opgedoekt en budgetten gesmolten. Daardoor namen de laatste jaren grotere gezelschappen de ontwikkelingstaken steeds meer op zich. Recentelijk zijn er netwerkinstellingen zoals Station Noord en PLAN bijgekomen om krachten te bundelen. Maar door recent subsidie-advies en ontoereikende budgetten van fondsen is de toekomst van een aantal ontwikkelinstellingen nu alweer onzeker, zoals van Festival Cement, Over het IJ, Het Huis Utrecht en Orkater. Ongeacht de definitieve uitkomsten zullen vrijwel zeker verschuivingen in het landschap plaatsvinden. Bestendig gegroeide ontwikkelplekken en structuren dreigen te verdwijnen of te krimpen.

Hoe staat het met de continuïteit van talentontwikkeling als om de 4 jaar de Russische roulette opnieuw begint? 4 jaar geleden werd Frascati bijvoorbeeld niet als ontwikkelinstelling gehonoreerd, nu weer wel. De permanente verschuivingen roepen de vraag op of er wel een duurzame visie op talentontwikkeling is en hoe die eruit ziet.

Cultuurjournaliste Evelyne Coussens vroeg zich in haar verslag van de recente editie van het Oerol Festival af of het niet tijd is om het begrip ontwikkeling te ‘herdenken’, ‘want wat of wie ontwikkelen we eigenlijk?’. Haar terechte vraag laat nog andere aspecten buiten beschouwing: ‘hoe’ ontwikkelen we eigenlijk? Welke visie(s) op talentontwikkeling heeft het theaterveld, en hoe verhouden zich visie en beleid tot elkaar? Welke rol spelen instellingen en organisaties, en welke de makers?

Het begrip talentontwikkeling wordt breed ingezet door instellingen, organisaties, makers en fondsen. Waarover hebben ‘we’ het als het over talentontwikkeling gaat? Hebben wij het allemaal over hetzelfde? Wat zijn veranderingen en uitdagingen, en wat zijn problemen en gevaren? Wanneer is talentontwikkeling geslaagd, en op basis van welke criteria? En vanuit welk perspectief?

Het herdenken van talentontwikkeling

Het is veelzeggend dat Coussens de formulering ‘herdenken’ gebruikt. Zij pleit voor het herdenken van een begrip, dat wil zeggen: het zich herinneren wat talentontwikkeling in essentie is. Herdenken impliceert ook het ‘teruggaan’ naar de kern van talentontwikkeling. Naar welke kernwaarden moeten wij teruggaan? Wat betekent ontwikkeling?

Ontwikkeling is een veranderingsproces dat tot verbetering en verdieping leidt, tot (zelf)kennis en kennis van de (theater)wereld. Talentontwikkeling geeft getalenteerde nieuwe makers de kans om eigen signatuur, ambacht en ambachtelijkheid te verkennen, te verdiepen en aan te scherpen, inzicht in het eigen werk te krijgen, in hoe het theaterveld werkt, en waar welke kansen liggen. Elke ontwikkeling is individueel en verschilt per maker; ze is niet enkel afhankelijk van de mate van talent maar ook van het samenspel van een talent en bepaalde structuren. De structuren scheppen kaders voor de ontwikkeling. De structuren zijn niet dwingend maar faciliterend en ondersteunend. De maker is ‘eigenaar’ van zijn ontwikkeling.

Hierdoor kan  iemand een ‘autoriteit’ worden op een bepaald gebied. En hiervoor krijgt het talent de tijd, ruimte en vrijheid die nodig zijn om uit te proberen, te onderzoeken en te dromen. Bij het onderzoek hoort ook dat iets kan mislukken. Leren zonder fouten maken bestaat niet. Voor de ontwikkeling is het cruciaal om op stappen en misstappen te reflecteren. Om vragen te blijven stellen en bevraagd te worden.

Ontwikkeling gaat geleidelijk. Tempo en omvang van de stappen kunnen verschillen per proces, traject, maker en plek. Belangrijk is dat het procesmatige niet uit het oog wordt verloren. Door duur en duurzaamheid wordt de ontwikkeling van talent gewaarborgd.

Een traject gaat om het verdiepen van artistieke vraagstukken en bijbehorende zoektochten, die niet altijd en niet dwangmatig tot een voorstelling moeten leiden. Een voorstelling moet geen doel op zich zijn, maar is een middel tot onderzoek.

Een talentontwikkelingsplek faciliteert de ontwikkeling, stelt samen met de maker een plan op, helpt om het werk, de artistieke zoektochten en experimenten zichtbaar te maken, publiek en partners te vinden. De gevarieerdheid van het Nederlandse theater is mede te danken aan deze speeltuinen en kweekvijvers. Samen geven ontwikkelinstellingen en makers het theaterveld en de community van talenten vorm.

Ontwikkelingsplekken zoeken veelal nieuwe makers per genre, discipline of vanuit een bepaalde expertise. De Schuur zoekt bijvoorbeeld nieuwe makers voor repertoirestukken, Orkater nieuwkomers op het gebied van muziektheater, Korzo is productiehuis voor de dans, Boslab had als expertise locatietheater. Frascati Producties ondersteunt makers die zich tot een grootstedelijk omgeving verhouden en geëngageerd documentair theater (willen) maken. De selectie is idealiter het gevolg van research, voorstellingsbezoeken, scouting en dialoog.

Talentontwikkeling is georganiseerd in drie stappen: instroom, doorstroom en uitstroom. Deze stappen geven ruimte voor ontwikkeling en scholing, verdieping van de artistieke signatuur en positionering in het veld. Om de volgende stap te kunnen maken in de ontwikkeling heeft een talent een fundament nodig. Om zich naar zelfstandigheid te ontwikkelen is een zekere mate van ondernemendheid en organisatie een vereiste, net als partners en publiek.

Enorme instroom en devaluatie van makerschap

Open calls zijn een mogelijkheid om een vraag breed uit te zetten; het geeft organisaties de kans om in aanraking te komen met makers en plannen die niet zo snel op hun scherm opduiken. Tegelijkertijd vereist die brede aanpak ook een stevige expertise om de kwaliteit van een maker of plan adequaat te kunnen beoordelen.

Instellingen hebben veelal te maken met enorme overvraging. Ze krijgen vaak het tienvoudige binnen van wat ze aan plekken beschikbaar hebben. Een organisatie weet waarom ze voor bepaalde makers of plannen kiest maar het wordt steeds moeilijker om aan te geven waarom anderen niet in aanmerking komen, behalve als een maker of aanvraag duidelijk niet aan criteria voldoet. Het is de vraag of het voor de makers altijd inzichtelijk is hoe deze criteria werken.

Het Fringe Festival in Amsterdam bijvoorbeeld kreeg dit jaar ruim 500 aanmeldingen binnen. Ontwikkelplekken hebben doorgaans overvolle mailboxen. Een organisatie kan moeilijk de kwaliteit van alle aanvragen en makers even goed inschatten en beoordelen. Bij te brede selecties is het risico dat het vooral om de producties gaat en niet om de makers zelf, en dat het maakproces later onvoldoende begeleid wordt. Bovendien kan een organisatie tegenwoordig geen of nauwelijks uitleg en nazorg geven aan een aantal makers die wel getalenteerd en spannend lijken maar op de een of andere manier niet in het profiel of bij de expertise passen van een ontwikkelinstelling. Door de overvraging is het steeds moeilijker voor ontwikkelplekken om een adviserende en gidsende rol te spelen om talenten, die ze zelf niet hebben geselecteerd, naar andere plekken door te verwijzen.

Een gevolg van het overaanbod is de devaluatie van makerschap; iedereen kan zich tegenwoordig maker noemen, waardoor inflatie van het begrip ontstaat. Dat maakt het moeilijk om overzicht te bewaren en het makersveld secuur te monitoren.

Beperkte instapmogelijkheden

Veel ontwikkelingsinstellingen focussen tegenwoordig op de tweede of derde stap van de ontwikkeling, zoals Via Rudolphi. Station Noord en PLAN zijn initiatieven waar met netwerkpartners wordt gewerkt uit verschillende disciplines. Station Noord heeft een aantal hubs gecreëerd per discipline, net als twee wildcards. Het is wel een vereiste dat een maker al tot een netwerk behoort. Via Zuid stelt als voorwaarde voor een aanvraag dat de maker zelf een producerende partner aan zich bindt. Dat vereist matching. De maker heeft al stappen kunnen zetten en met behulp van een of meerdere partners aan een netwerk kunnen bouwen. Maar voor de doorstroom naar de tweede stap zijn de meters van de eerste onmisbaar. Nu verdwijnen juist plekken voor de eerste instroom. Daarnaast is de overstap niet altijd logisch en vanzelfsprekend.

Op dit moment zijn er veel zwevende makers die steeds weer proberen om via een open call of pitch een plek te vinden. Het ontbreekt hun vaak aan een stabiele basis en kader. Velen komen vervolgens niet verder dan een of twee projecten. De oorzaak daarvoor kan een weeffout in het systeem zijn: omdat iets en/of iemand niet voldoende wordt opgepakt.

Eenmaligheid is een probleem: makers worden gedwongen telkens weer opnieuw te beginnen, opnieuw naar mogelijkheden en middelen te zoeken, naar een plek, ondersteuning, begeleiding en publiek. Gevolg is een gebrek aan continuïteit.

Een valkuil kan ook de shopping-mentaliteit zijn, wanneer makers elke kans willen grijpen zonder het grotere geheel voor ogen te hebben. Door steeds weer met een nieuwe organisatie, producent en plek in zee te gaan, schuilt het gevaar dat het louter singulaire trajecten blijven. Overstapjes en uitstapjes naar andere plekken moeten evenwel zinvol zijn, trajecten moeten op elkaar aansluiten en met elkaar verbonden worden.

 Nadruk op resultaat, en niet op onderzoek en ontwikkeling

De huidige marktwerking is een bedreiging voor talentontwikkeling. Nu conflicteren produceren-en-presenteren en onderzoek-research met elkaar. Wanneer trajecten en projecten bij voorbaat een bepaald rendement moeten opleveren, komt het aspect van onderzoeken en experimenteren in het geding. De focus ligt te veel op succes in plaats van op het proces. Succes is toch afhankelijk van externe factoren zoals tijdsgeest, smaak en marktwerking, en zegt niet altijd iets over de artistieke kwaliteit van een maker.

Steeds vaker richten open calls en pitches zich op producties: gezocht wordt naar bepaalde concepten of voorstellingen die aansluiting vinden bij een door een producent gekozen thema, bepaalde publieksgroepen of andere voorwaarden. Maar een presentatie- en programmeringsplek is niet automatisch een ontwikkelplek; de programmerende partij kiest enkel voor een voorstellingsconcept. Vaak worden nieuwe makers daarbij al geacht zichzelf te kunnen produceren of een producent te hebben. Daardoor worden positionering en ondernemerschap extra belangrijk.

Bij ontwikkelen hoort het leren ondernemen. Nu komt echter de focus te vroeg te liggen bij productionele en zakelijke aspecten waardoor de artistieke kwesties wellicht te kort komen.

 Talentontwikkeling als visie

Talentontwikkeling heeft continuïteit, stabiliteit en bestendigheid nodig, talent moet behoedzaam ontwikkeld worden. Het moet mogelijk zijn om plekken te behouden om door te bouwen zonder om de 4 jaar aan een loterij mee te moeten doen. Onnodige slingerkoersen moeten we in de toekomst weten te voorkomen. Veel instellingen overleven deze discontinuïteit niet; wat een keer gesnoeid wordt, groeit niet zomaar weer aan. Wat verdwijnt, verdwijnt vaak voorgoed.

Net als de ontwikkelplekken, hebben makers die voor een autonome praktijk kiezen continuïteit nodig. Collectief Blauwdruk en Club Lam zijn nieuwkomers bij het Fonds Podiumkunsten in de meerjarige productiesubsidieregeling. Nu valt te hopen dat ze niet enkel gehonoreerd zijn omdat ze nieuw, jong en goed gespreid zijn. Het is wenselijk dat deze groepen (net als andere, meer ervaren spelers) kunnen doorgaan met ontwikkelen, verstevigen en verdiepen, en dat ze niet over 4 of 8 jaar hun ondersteuning verliezen. Het beleid mag niet wispelturig en opportunistisch zijn. De permanente vernieuwingsdrang staat haaks op ontwikkeling.

Inmiddels zijn de publieke fondsen tot machtige controlerende en regulerende organen geworden. Deze fondsen zouden weer meer een ondersteunende functie en minder een operationele functie moeten hebben. Er wordt nu allereerst gekeken naar wat financierbaar is binnen een bepaald budget in plaats van te kijken wat nodig is voor een gezonde infrastructuur en duurzame talentontwikkeling en wat daarvoor aan geld nodig is.

Budgetten mogen niet bepalen welke ontwikkelplekken er wel of niet gehonoreerd kunnen worden. Een visie op talentontwikkeling moet doorslaggevend zijn. Het theaterveld moet meer kenbaar maken hoe het talentontwikkeling wil ontwikkelen en wat daarvoor nodig is: inhoudelijk, productioneel en financieel. Vervolgens kan gekeken worden hoe deze talentontwikkeling gefinancierd kan worden. De artistieke en inhoudelijke vraag moet leidend zijn, en dat geldt niet enkel voor talentontwikkeling. Het beleid van fondsen dwingt instellingen echter regelmatig om zich in allerlei bochten te wringen in plaats van de kern en kernactiviteiten van een organisatie te versterken.

Laten we als veld ervoor zorgen dat er een gedeelde visie op talentontwikkeling is en dat die zo helder mogelijk is. Zo een visie betekent uiteraard niet dat er geen verschillen in de praktijk zijn, in tegendeel. Een visie kan op verscheidene manieren geïnterpreteerd en ingevuld worden. Talentontwikkeling is pluriform en complementair, en solidair in plaats van solitair.

Ontwikkelplekken zijn geen concurrenten van elkaar. Instellingen en organisaties kunnen nog beter samen werken.

Het gaat er niet om wie een talent als eerste ontdekt en ondersteunt, het gaat erom dat het veld er gezamenlijk zorg voor draagt dat dat talent een vaste waarde wordt van het theaterbestel.

Ontwikkelen doe je niet alleen. Manoushka Zeegelaar Breeveld pleitte in juli terecht voor waardering van het ‘ervaringskapitaal’ en waarschuwde dat een landschap zonder ervaringskapitaal gevaarlijk is. Talentontwikkeling is een expertise en het mag in de toekomst ook meer beoordeeld worden naar het werk achter de schermen: niet het succes van een voorstelling is belangrijk, maar het succes van een traject. Publieksaantallen of succesvolle recensies zeggen lang niet alles. Residentie- en onderzoekstrajecten zijn niet of niet altijd toegankelijk voor publiek. En niet alles hoeft gepresenteerd te worden. Soms blijft een onderzoek intern, soms wordt de uitkomst gedeeld.

Om eenmaligheid (ook eenmalig succes) te vermijden, is geduld en een lange adem nodig. Zowel makers als instellingen verdienen het om voldoende tijd en vertrouwen te krijgen om te kunnen ontwikkelen en op ontwikkeling te reflecteren.   De ontwikkelplekken moeten dus niet zo zeer op zoek gaan naar producties maar vooral naar getalenteerde makers.

De boodschap is niet leuk maar realistisch: niet voor iedereen is plek. Het is ook een manier om de makersinfarct tegen te gaan.

Elke generatie heeft enkele uitzonderlijke talenten. Die verdienen het gevonden en ondersteund te worden. Op zoek naar de nieuwe Susanne Kennedy, Florentina Holzinger en Carolina Bianchi! Ambacht is de sleutel, dat is hetgeen dat verder ontwikkeld wordt in een traject. Hier komt de leerling tot meesterschap en bloei. Om ambachtelijkheid te kunnen toetsen is het handig om niet zozeer te kijken naar welk verhaal een maker wil vertellen, maar naar het waarom en hoe. Niet in het antwoord ligt het talent besloten maar in de uitvoering en urgentie van vragen. In de selectieprocedures kan de nadruk meer liggen op onderzoeksvragen en het bijbehorende traject dat een maker voor ogen heeft. De lat mag hoger. Er mag ruimte voor excellentie zijn, en voor verwarring.

Beeld Milo

Dossiers

Theaterkrant Magazine september 2024