In Second Life probeert Jasper van Luijk een eigentijdse draai te geven aan Hans van Manens dansmijlpaal Live. Helaas lukt het de choreograaf niet om de kijker te overtuigen van nut en noodzaak van deze exercitie. (meer…)
Wat kunnen we in stelling brengen tegen het digitale geweld waar we in steeds toenemende mate door beheerst worden? Met twee dansers, Daniel Proietto en Mirai Moriyama, en twee korte interventies van een zangkoor zoekt de internationaal vermaarde Alan Lucien Øyen naar mogelijke alternatieven in zijn nieuwe dansvoorstelling, te zien tijdens Julidans.
Koor en dansers komen zonder veel plichtplegingen op terwijl het zaallicht dooft. Het kamerkoor vormt een halve cirkel en zingt wat klinkt als fragmenten, rondom de twee dansers die intensief maar bewegingsloos naar elkaar toegewend staan. Het beeld van de twee mannen, oog in oog maar op afstand, zal in de voorstelling regelmatig terugkeren. De fysieke gelijkenis en het identieke kostuum van de dansers suggereren dat ze elkaars spiegelbeeld zijn… of misschien de ultieme mutatie van de mensensoort.
Nadat het lokaal geworven en ietwat onwennige koor hun neuriënde gezangen hebben volbracht, vervolgen de dansers los van elkaar. Ze spreken door portofoons met elkaar, een immense afstand suggererend. De dialoog gaat over plaatsbepaling en elkaar niet kunnen bereiken. ‘Where are you?’ is een vraag die in de hele voorstelling steeds opnieuw gesteld wordt, en in feite teruggekaatst wordt naar het publiek.
Still Life neemt de toeschouwers mee in een duister universum, een post-apocalyptische planeet die vrij rondzweeft en waar altijd een nacht heerst die op surrealistische wijze verlicht wordt. De twee bewoners zijn de weg kwijt, zijn zoekende, de vraag is waarnaar.
Het lichaam als gereedschapskist
In een reeks duetten die afgewisseld worden met (korte) solo’s, zoeken de twee naar ondersteuning bij elkaar maar zitten elkaar ook in de weg. Het dansidioom, dat spaarzaam gebruik maakt van Japanse butoh-elementen, prikkelt de toeschouwer. Als die de automatische behoefte weet uit te schakelen om betekenis te zoeken, wordt het lichaam een gereedschapskist die steeds andere instrumenten blijkt te bevatten.
De hand van de een kan de elleboog van de ander in beweging brengen. Een voet kan de knie van de ander omdraaien. Of moeten we er al van uitgaan dat het menselijk lichaam in de toekomst zal zijn gereduceerd tot een verzameling protheses? Analoog hieraan toont de voorstelling onze planeet als een object dat niet langer belicht wordt door dé maan zoals we die altijd gekend hebben, maar door een reeks manen die op de achtergrond een kunstmatige constellatie schept.
De onwerkelijke sfeer die de voorstelling uitdraagt wordt opgeroepen door het buitengewone lichtplan van Martin Flack. Dat slaagt erin de bronnen van het licht onzichtbaar te maken, en laat op andere momenten zeer zichtbare lampen meebewegen met de acties op het toneel.
De vele korte sequenties verlopen niet volgens een dwingend patroon: de volgorde, lengte en schakeling tussen de verschillende delen lijken eerder toevallig. Dat kan een illustratie zijn van de zoektocht en het dwalen, dat Øyen zijn publiek wil voorzetten. Het brengt deze toeschouwer echter zelf op een dwaalspoor. Still Life biedt weinig aanknopingspunten.
Een geschilderd zeegezicht
Wanneer na ruim een uur, in de tweede helft van het lange duet, een geschilderd zeegezicht over de breedte van het toneel naar beneden valt, blijft de reden daartoe verder ongewis, al wordt in een latere scène een van de mannen onder het doek bedolven. Is dit een illustratie van het gezegde après nous le déluge? Na deze scènes speelt tekst een belangrijke rol, maar deze is niet goed te verstaan.
Tegen het einde van Still Life maakt het koor weer zijn (voorspelbare) opwachting. Zij hullen zich in goudkleurige reddingsdekens. Zowel het koor als de dansers zijn op een later moment getooid met geweien en snuiten, hebben een dierlijke gestalte aangenomen. Misschien is dat de suggestie die de makers wilden doen: als we gered willen worden, moeten we terug naar een natuurlijke staat van zijn, waarbij we accepteren dat we voor de natuur louter bestaan als zoogdieren te midden van vele andere soorten.
De allerlaatste scène brengt de twee dansers bij elkaar in een opzettelijk onhandig aandoend duet. Misschien is dat wel de plaatsbepaling die Alan Lucien Øyen ons wil meegeven: dat we tegenover de natuur niets anders zijn dan stumperds.
Foto’s: Ryo Noda