Met Het hoofd van mijn vader snijdt Het Ministerie Van Onverrichter Zake een thema aan waarmee de meeste zesjarigen gelukkig nog niet te maken krijgen: het dilemma rondom de zorg voor een dementerende ouder. (meer…)
We noemen ze ‘verwarde personen’, ‘mensen met onbegrepen gedrag’ of desnoods ‘incidentencode E33’. Maar, afhankelijk aan wie je het vraagt, ook: ‘buurvrouw’, ‘burger’, ‘vader’. In Doolhof in je hoofd vraagt theatermaker Rianne Meboer zich af hoe we omgaan met mensen om ons heen die ‘de grip op zichzelf en diens omgeving’ verliezen, die het gevoel hebben ‘achter dubbelglas te leven’. Ze interviewde onder meer familielieden, buurtbewoners, handhavers en beleidsmakers.
Samen met haar spelers Sarah Jonker en Kwame Kuijper, verwelkomt Meboer circa vijftig toeschouwers in een grote kring in het Beautiful Distress House op de NDSM-werf in Amsterdam. Meer dan een theatervoorstelling, legt ze uit, is Doolhof in je hoofd ‘gesprekstheater’, een ‘voorstellingsforum’ of een ‘theatrale praatgroep’.
Kuijper en Jonker geven ons eerst een inkijkje in de gedachtewereld van mensen die de grip verliezen, en hoe zij naar de wereld kijken. In korte, losse flarden worden we deelgenoot gemaakt van hun continue paniek, twijfel en achterdocht. En, niet in de laatste plaats, van hun eenzaamheid: als je achter dubbelglas zit, is er niemand die je hand vasthoudt. ‘Dan is het stil.’
Vervolgens speelt Jonker een aaneenschakeling korte monologen vanuit het perspectief van onder meer een burgemeester, een buurtbewoner en een hulpverlener. Allemaal lopen ze tegen protocollen op, maar ook tegen hun eigen onvermogen of angst. Een dochter is vastbesloten vooral ook een vader te blijven zien: ‘Hij is een lieve aardige man, leuk om mee te praten en een geweldige opa. Niet gek, alleen niet altijd even stabiel in zijn hoofd.’ Mooi, en tegelijkertijd zie je de sporen die het ook bij haar nalaat: helemaal zorgeloos is ze nooit geweest.
De korte monologen worden in de intieme setting treffend vertolkt door Jonker, die met subtiele verschuivingen in fysiek, mimiek en stemgebruik direct compleet andere personages oproept. Meboer geeft alle personages zorgvuldig de ruimte om hun goede wil en de beperkingen waartegen ze oplopen rustig uiteen te zetten, in reflectieve getuigenissen waar op het moment zelf niets op het spel staat. Doolhof in je hoofd biedt zo een brede waaier aan specifieke problemen en dilemma’s waar ervaringsdeskundigen en omstanders mee te kampen hebben, maar blijft qua dynamiek wel behoorlijk statisch.
Naderhand moeten toeschouwers in groepjes met elkaar in gesprek over wat ze gezien hebben. Meboer stuurt het publiek met algemene vragen (‘wat heeft je geraakt en wat houdt je bezig nu je dit allemaal gehoord hebt?’) behoorlijk met een kluitje in het riet. Als vervolgens de bevindingen met de rest gedeeld moeten worden, blijkt maar weer eens hoe moeilijk het is een boeiend groepsgesprek te leiden.
Het blijft zaterdag vooral volstrekt onduidelijk wat Meboer met dit collectieve participatie-einde voor ogen heeft. Als een strandjutter verzamelt ze willekeurige, losse inzichten, totdat het stroeve groepsgesprek weer als een nachtkaars uitdooft. Een knullig collectief bewegingsritueel als uitsmijter doet de interessante verhalen die we daarvoor hoorden al helemaal geen recht.
Zo is Doolhof in je hoofd uiteindelijk een sympathiek maar niet helemaal bevredigende combinatie van interessante aanzetjes, goede bedoelingen en een hoop afleidende ruis.
Foto’s: Moon Saris
Deze voorstelling heb ik ook gezien
en ik had een hele andere ervaring.
Ik had een bijzonder gesprek met twee ervaringsdeskundigen die waren komen kijken, wat mij inzicht gaf in hoe met sommige situaties om te gaan. Dit was ontstaan naar aanleiding van wat we net gezien en gehoord hadden. Daar moet je wel voor openstaan en kan even ongemakkelijk zijn. Er zaten, zo kreeg ik sterk de indruk naar aanleiding van de reacties die ik zag, veel mensen in de zaal die op een manier met dit thema te maken hebben gehad; in hun omgeving, binnen hun werkveld of doordat ze zelf een episode hebben meegemaakt. Ik kan me goed voorstellen dat zij ook een andere ervaring hadden van de voorstelling en het gesprek.
Was het voor hen waardevoller dan ‘goed bedoelde poging’ ? Enkelen reacties die ik hoorde achteraf bevestigden dit.
Ik krijg de indruk dat deze voorstelling wordt beoordeeld langs een meetlat waarvan ik me afvraag of die past?
Een meetlat voor een soort theater wat dit niet streeft te zijn? Heeft de schrijver een poging heeft gedaan dit werk te begrijpen, vraag ik me af.
Ook lijkt de toon aan het einde haast iets neerbuigend te worden, als ik zo vrij mag zijn dat schrijven. Ik vraag me af of dit passend is? Misschien lees ik het verkeerd.
Natuurlijk moet je als recensent kritisch (kunnen) zijn.
Maar mogelijk wordt het tijd om
in gesprek te gaan over hoe naar sociaal-artistiek werk te kijken? Waarin de sociale en artistieke doelstellingen hand in hand gaan en mogelijk niet los te zien van elkaar?
Tijdens het festival was er ook een bijeenkomst georganiseerd om met elkaar over sociaal-artistiek werk in gesprek te gaan. Deze bijeenkomsten zullen in de toekomst vaker worden georganiseerd door een sociaal-artistiek netwerk in oprichting.
Misschien kan de recensent een volgende keer langskomen?
Vriendelijke groet
Anouke