In de Nederlandse versie van The Second Woman, het uitputtende theaterexperiment van Anna Breckon en Nat Randall, speelde Georgina Verbaan tussen vrijdag 16:00 uur en zaterdag 16:00 uur honderd keer dezelfde afscheidsscène. Theaterjournalist Sander Janssens zat zo’n 18 uur in ITA. Conclusie: het is een interessant experiment, dat soms enerverend is, maar ook vaak domweg saai is om naar te kijken.

Een non-descripte, anonieme ruimte met een inwisselbaar standaard-interieur: de vloerbedekking en muren plucherood, in het midden een laag tafeltje tussen twee stoelen, een fauteuil in de hoek achterin, daarnaast een plant, schemerlamp en een muziekinstallatie. Het is typisch een ruimte die is ingericht door iemand die er zelf niet woont, maar wel heeft gepoogd een soort middenmoot-huiselijkheid te creëren; een hotelkamer, waarschijnlijk.

Een driekwart gevulde Rabozaal begint uit zichzelf te fluisteren, een paar minuten voor vier uur. Je voelt de gedeelde spanning onder de toeschouwers, die zich bij voorbaat al in een bondje verenigen met Verbaan en de uitputtingsslag die zij op het punt staat te ondergaan. Aanzwellende pianomuziek doet een duit in het zakje.

Dan gaat de deur rechtsachter open en komt een vrouw binnen: haar jurk is even rood als de ruimte, ze lijkt wel te verdwijnen als ze een trolley met drank en glazen heeft binnengereden en plaatsneemt op een stoel. Ze wacht op haar geliefde, haar minnaar, haar tegenspeler – gespannen en verwachtingsvol, ook wel dromerig misschien. Het is een prachtige, verstilde opening van een carrousel waarvan iedereen weet: eenmaal aangezwengeld, is het niet meer te stoppen. Nu kan ze nog terug, denk je onwillekeurig, maar ze blijft.

Dan gaat ze staan, loopt naar de muur, gezicht van de kamer afgewend, rug richting deur. Later zullen we dit herkennen als routine, als aankondiging van een nieuw afscheid, het zoveelste. De deur gaat open en een lange man stapt de kamer binnen, loopt recht op haar af, vangt haar blik.

Dansen, klimmen, stoeien, vechten
The Second Woman
– gebaseerd op een scène uit John Cassavetes’ Opening Night – draait om het afscheid tussen Virginia (Verbaan) en Marty. De titel doet vermoeden dat zij zijn minnares is, maar de scène geeft daar geen concrete aanwijzingen voor.

Ze eten noedels, wisselen een vluchtige kus uit, zij bekogelt hem met eten en ze dansen hun laatste ‘slordige dans’. Verbaans tekst staat in principe vast (ze mag een beetje reageren op haar tegenspeler), de acteurs die Marty spelen, krijgen rondom een aantal vaste zinnen wat improvisatieruimte. Na een minuut of tien sommeert zij de ander te vertrekken. Marty mag kiezen met welke zin hij de ruimte weer verlaat: ‘Ik hou van je’ of ‘Ik heb nooit van je gehouden’.

Verbaan had zichtbaar moeite om uit de startblokken te komen. De eerste uren speelde ze vooral reactief, bekende weinig kleur, waardoor de scènes vlak en tamelijk saai bleven. Naarmate de avond vordert, komt ze wat meer op dreef, laat ze de teugels allengs vieren. Dat begint met het dansen, dat steeds meer in elkaar klimmen, stoeien, vechten wordt – er komt theatraliteit en betekenis is. Hoe speelser Verbaan wordt, hoe spannender de scène in principe wordt. ‘Ik hou van jou’ blijkt ook heel goed een verwijt te kunnen zijn, een kus vijandig, de ander bekogelen met noedels kan een daad van pure hartstocht zijn.

Toch blijft het een ronduit taaie zit. De keuze van de makers om Verbaan tegenover niet-professionele acteurs te zetten, pakt – een aantal uitzonderingen daargelaten – vaak tenenkrommend slecht uit. Potentieel interessante spelingangen blijven onopgemerkt of worden doodleuk gesaboteerd, er is amper sprake van dramatische dubbelheid en meerlagigheid legt het categorisch af tegen willekeur, waarin handelingen of emoties volstrekt onbegrijpelijk bleven. De laatste zin, een potentieel veelzeggende en belanghebbende keuze, komt daardoor vrijwel nooit voort uit de ontstane scène en de opgebouwde relatie, maar is een betekenisloze uitsmijter.

Inleiding noch inbedding
Sommige tegenspelers brengen een spannende geschiedenis met zich mee (‘sorry dat ik je geslagen heb’ of ‘we hadden sámen naar de kliniek moeten gaan’), en injecteren de dialoog zo met lading. Al lukt het zelden om die ontstane spanning de hele scène effectief vast te houden.

Eén ding is zeker: het is geen scène die van zichzelf per se goed of interessant is. Achteroverleunen of vertrouwen op de tekst is eigenlijk geen optie. De taal is niet poëtisch of bijzonder, maar neigt met grote woorden als ‘houden van’ en ‘goed genoeg’ zijn, eerder naar melodrama. In de tien minuten dat de scène ongeveer duurt, zitten behoorlijk wat omslagen en ontwikkelingen, voorzien van inleiding noch inbedding. Zelfs voor professionele acteurs lijkt het me al moeilijk hier iets van te maken dat zowel enigszins begrijpelijk als dramatisch interessant is.

Het mooist zijn eigenlijk de momenten waarop Verbaan alleen op het podium staat en rustig de noedels, sliert voor sliert, van de grond raapt, de glazen opruimt, en weer plaatsneemt op haar stoel. Daarin resoneert de voorbije scène, terwijl de spanning voor de volgende tegenspeler langzaam oploopt: een betekenisvolle combinatie van verwachting en ontlading, gevangen in een terugkerend, verstild theaterritueel waarmee je je als toeschouwer gretig verbindt. Dan is er geen taal, geen tegenspel, geen routine aan handelingen, dan zien we iemand die het midden houdt tussen Virginia, Verbaan en onszelf, de toeschouwer.

Hysterisch of geil
The Second Woman
is hooguit interessant als je loskomt van de scène en de boog van het personage/de actrice meekrijgt. Verbaan is aanvankelijk dienstbaar (16:00 uur), wordt naarmate de avond vordert speelser en losser (20:00 uur), gaandeweg – herkenning! – ook zichtbaar geïrriteerder (06:00 uur) en vervolgens moe maar strijdlustig (12:00 uur).

Ze is de enige vrouw op de speelvloer: de spil waar alles om draait en tegelijkertijd niet bij machte om echt te handelen, gedoemd tot incasseren. Regelmatig krijgt Verbaan/Virginia van de (improviserende) mannen te horen ‘hysterisch’ te zijn, waarna gehaast een compliment over haar uiterlijk volgt (soms voorzien van een pseudo-geruststellend ‘maar je bent wel geil’, of iets in die problematische trant).

Haar toenemende vermoeidheid, haar beperkte bewegingsruimte en haar onmogelijkheid om het verloop wezenlijk bij te sturen, krijgen gaandeweg een betekenis die de vaak al te banale theaterrealiteit ontstijgt. In de emoties die Verbaan, bijvoorbeeld in die verstilde intermezzo’s tussen twee scènes, laat zien – verveling, vermoeidheid, frustratie, verbetenheid – schemert af en toe commentaar op haar kwetsbare positie door.

Fijn is dat het publiek (dat om vijf uur ’s ochtends nog steeds de halve zaal vult) ook steeds meer van zich laat horen, en Verbaan in de zware, vroege uurtjes regelmatig bemoedigend toejoelt als ze verbaal of non-verbaal van zich afbijt.

The Second Woman gaat dus vooral ook over genderrollen, macht en afhankelijkheid. De makers leveren inherent commentaar op de positie van de vrouw, die al te vaak tot speelbal van anderen (vooral mannen) wordt gereduceerd.

Maar het is hard werken om die boodschap eruit te peuren.


Foto boven: Ada Nieuwendijk
Foto’s midden en onder: Fleur Mulder