Met The Romeo, te zien op het Holland Festival, graaft choreograaf Trajal Harell met Schauspielhaus Zürich Dance Ensemble in de geschiedenis van het dansen. Het werk laat zien hoe achter de dans als podiumkunst een lange, diep-menselijke behoefte schuilt om het lichaam ritmisch te bewegen.

De aanvang doorbreekt direct de conventies van theaterdans; terwijl het publiek de grote zaal van ITA binnendruppelt zijn enkele dansers al op het toneel en begroeten mensen uit het publiek met een zwaai, een hand of een korte omhelzing. Anderen delen pamfletten uit tussen de rijen roodpluchen stoelen. Dan stelt iedere danser zich voor; Perle houdt van koffie, sigaretten en vakantie, Thibault heeft een lui oog waardoor het soms lijkt of hij je niet aankijkt terwijl dat wel degelijk zo is, Nasheeka was getrouwd, maar – long story short – nu niet meer. Als zichzelf, met al hun gewone-mensen-eigenschappen, beginnen ze aan deze voorstelling. Queer, straight, zwart, wit, dun of rond. Alle bodies dansen.

De ‘Romeo’ is, zo is te lezen in de publiciteitstekst en het pamflet, een speculatieve archeologische dans. Een dans van voordat dans conventies kende, een dans voor iedereen, een dans die onder alle dans en dansjes ligt en puur een uiting is van wat het lichaam soms nu eenmaal nodig heeft. Als de baby huilt dan wieg je automatisch om het kind te troosten. Daarmee troost je ook jezelf: als je het toelaat kom je met het kind in je armen samen in een genadig soort van wakend slapen, waarin alle buikpijn voor heel even wegebt.

The Romeo begint als een parade van wiegende, troostend-traag schommelende mensenlijven. Psychologen kennen het effect van dansen op een verward, vermoeid of gestrest gemoed: door de betrouwbare regelmaat van de maat te volgen, kun je uit je vecht-, vlucht- of bevriesmodus bevrijd raken. Geen wonder dus, dat mensen dansen. Want wat is er toch altijd maar weer een boel stress, verwarring en vermoeienis in de wereld. Het verklaart ook de consequent aangehouden intentie in deze voorstelling. Die is zacht en open, een oefening in ruimte maken, kome wat er komt. We landen met elkaar, performers en publiek, in deze cadans, in deze ruimte, en voor even ebt de buikpijn weg.

In een decorontwerp van Nadja Sofie Eller komen de dansers telkens op via een halfronde, zwart ijzeren tunnel van hekwerk dat veel wegheeft van een neoklassiek tuinornament, zo’n rozenboog waar je onderdoor kunt lopen in een kasteeltuin – uit de tijd van de zwaar gestileerde hofdansen. In het midden is een wijde poort en van daaruit komen ze één voor één als op een catwalk het podium op lopen, in prachtige outfits, en met die kenmerkende swingstap van modellen die hun ene voet steeds recht voor de andere plaatsen zodat de heupen schommelen en de valling van de stof goed uitkomt. Ballroom is nooit ver weg in het werk van Trajal Harell.

En dit werk toont overtuigend de meanderende lijn van het wiegen naar de ballroom en beyond, via reidans, rondedans, hofdans, Ballet Russes, stoelendans, Ausdruckstanz en zo veel meer. In elke scène draaien verschillende tijden en stijlen zich om en in elkaar, in een eeuwige dans die zichzelf met elke pas naar een nieuwe dans danst.

Naast de parade van steeds weer anders uitgedoste dansers komt Harell zelf overeind, die aanvankelijk op een pianokruk terzijde zat. Met zijn armen sierlijk traag en gericht draaiend en molenwiekend lijkt hij zich door een zwembad vol met lobbig geslagen room te werken, en in zijn lichaam zie ik danspionier Loïe Fuller zich manifesteren als een oermoeder van de Vogue.

Foto: Orpheas Emirzas