Op afstudeerfestival ENTER begeleidt Theaterkrant 15 nieuwe theaterwerkers bij hun eerste recensies. Deze recensie is geschreven door een van de deelnemers van het traject, Sanne Olijerhoek.

In deze double bill zijn achter elkaar twee vrouwen aan het woord die ieder op eigen wijze meester zijn in het controle houden over hun verhaal, maar die hun publiek daarbij ook vakkundig op afstand houden. 

Een donkere lichtbak hangt boven een donkere zaal als The Deconstruction of a Skinny Girl by Sewing a Dress begint. Achter op het toneel zit Mira Verhoeve, net zichtbaar in een zwakke spot, achter een naaimachine.

Vanaf het moment dat de lichtbak voor het eerst oplicht, worden we gestaag en precies overladen met existentiële filosofie. Van de betekenis van ‘existentie’, het concept 0 (niets en daarmee alles, oneindig), de eeuwige zoektocht naar balans en die nooit bereiken, via leegte als veelheid, naar ziekte als uitzondering en gezondheid als normaal. Verlangen naar zorg, en daarin doorslaan.

Soms praat Verhoeve, soms de lichtbak. Simone Weil – Franse filosofe die het wegcijferen van het ‘ik’ als voorwaarde voor harmonie en goddelijkheid zag – wordt opgevoerd in de vorm van een kinderstem die het gewicht van de wereld met zich mee lijkt te dragen. Of is het toch de stem van een kleine Verhoeve zelf?

Dit alles wordt ons voorgeschoteld in een gestileerde vorm van totale rust. Verhoeve verdwijnt in het donker als de lichtbak praat, en verschijnt dan weer in steeds feller licht als zij aan het woord is. Eerst naaiend, dan in een witte hoepelrok, en uiteindelijk in een zelfgemaakte koningsblauwe jurk. Ze wilde graag iets van zichzelf aan, maar leerde van de vrouwen in haar familie niet alleen de kunde, maar ook de krampachtigheid: patronen kunnen altijd strakker, naden altijd scherper. Gelukkig is deze jurk niet scherp of strak, maar rijmt hij met het intense blauw van Verhoeves ogen die de zaal inkijken.

Onder alle slimmigheden, alle analyses en inzichten, met zoveel rust en controle opgevoerd, vermoed ik een kolkende onrust. Een paniek voor de veelheid van het leven, die koste wat het kost beteugeld moet worden. Ik zag de getuigenis van een brein dat nooit stilstaat, nooit ophoudt met nadenken of verbanden leggen. En dat was herkenbaar en benauwend, ook al heb ik geen doorwrochte filosofische kennis.

Pas veel later, in de trein naar huis, besef ik dat ik precies hetzelfde gevoel van druk heb meegenomen: als ik iets beter had opgelet, iets beter mijn best had gedaan, iets slimmer was geweest, zou ik vast inzien dat die overdonderende veelheid als een radarwerk in elkaar past. Ik besluit direct die poging los te laten, en voel mijn schouders plotseling terugzakken van de plek waar ze tijdens de voorstelling langzaam naartoe gekropen zijn.

Cowboy och Meisje begint met een grote truc: eerst is ze er niet, en dan – poef – is ze er wel, uit haar eigen verkleedkist verschenen. Waar Mira Verhoeve het mij moeilijk maakte, is Elvis de Launay duidelijk van plan haar publiek te vermaken met een mooi verhaal. In Cowboy, och Meisje is zij aan het werk, en mogen wij lekker achterover leunen.

Wat volgt is een verhaal met een Le Petit Prince-achtige kwaliteit. Cowboy heeft zijn emotionele stekels op, en Meisje verlaat hem om zelf niet in een cactus te veranderen. Ze reist naar een land met bergen om zichzelf te zoeken en Cowboy reist haar na, maar als hij haar na lang zoeken (onder andere tussen de tenen, billen en benen van talloze andere meisjes) terugvindt, blijkt het probleem nog niet verholpen: wie te druk is met wegrennen voor de eigen emotie, maakt het een ander onmogelijk om in de buurt te komen. De zelfgeschreven tekst is simpel, helder en zit boordevol grapjes en mooie vondsten.

Maar ook als blijkt – al hadden we dat onmogelijk niet in de gaten kunnen hebben – dat het verhaal één lange metafoor is voor de Launays eigen worsteling met een groot verdriet, mogen we nauwelijks dichter bij haar komen. Terwijl het verhaal een slagje duisterder wordt, blijft haar toon die van een luchtige overpeinzing als ze zegt: ‘Ik mag van mijn moeder niet meer zeggen dat ik dood wil. Ik moet zeggen dat ik op vakantie wil, dat is beter.’

Hoe vertel je een verhaal, terwijl je het verdriet dat er in verborgen ligt eigenlijk helemaal niet aan wilt gaan? Heel erg indirect. En dus verdwijnt de Launay doodleuk de volgende metafoor in.

Ook dit verhaal, over Bambi en de jager, wordt vol verve en met de nodige kwinkslagen verteld. Maar tegen die tijd trapt niemand daar meer in, ook zijzelf niet; de grapjes en het gepraat in metaforen beginnen dan te schuren, omdat nu wel duidelijk is dat we kijken naar iemand die ons krampachtig wil afleiden van wat ze ons niet wil laten zien.

Pas op het allerlaatst, als het praten is stilgevallen en er even helemaal niets gebeurt, is er een moment van kwetsbaarheid. Het lijkt alsof De Launay daar nog harder haar best voor moet doen dan voor alles wat eraan voorafging. Heel even lukt het, en dan – poef – duikt ze letterlijk de volgende truc in, en laat ze Bambi het vuile werk opknappen zodat ze ons en zichzelf niet langer hoeft aan te kijken.

Foto: Qiqi van Boheemen