Na Kom Verder (de jaren in Friesland) en Reikhalzend Verlangen (Zaanse herinneringen) is nu deel 3 verschenen van de memoires van Freek de Jonge: De Zeeuwse Jaren. Dat smeuïg geschreven deel gaat over de jaren zestig en is voor de cabaretgeschiedenis vooral interessant vanwege de ontmoeting met Bram Vermeulen en het begin van Neerlands Hoop.

  • De eerste keer dat Freek de Jonge naar de stembus mocht, bracht hij zijn stem uit op de Christelijk Historische Unie. Hij was dus toen nog geenszins los van de invloed van zijn vader, de dominee.
  • Bij de eerste ontmoeting tussen Bram Vermeulen en de ouders van Freek zei Vermeulen doodleuk aan de eettafel toen de vader van Freek nauwelijks ‘Amen’ had gezegd om het dankgebed af te sluiten: ‘Ik kan me niet voorstellen dat iemand met een meer dan gemiddeld verstand in deze tijd nog in God kan geloven.’
  • Het heeft niet zo gek veel gescheeld of Jacques Klöters had Freek de Jonge cabaretgroep Don Quishocking binnengeloodst en hadden we dus Neerlands Hoop kunnen vergeten.

Het zijn drie van de vele opmerkelijke feiten uit De Zeeuwse Jaren van Freek de Jonge, ofschoon dat laatste feit natuurlijk uit Amsterdam stamt, waar de nepstudent De Jonge terecht was gekomen na zijn tienerjaren in Zeeland. De memoires draaien natuurlijk in eerste instantie om Freek de Jonge zelf, maar De Zeeuwse Jaren is ook een kroniek van de tijd. Net als in vorige delen mengt De Jonge kerkgeschiedenis, vaderlandse geschiedenis en familieleven tot een groot geheel, waarbij zijn fantasie een belangrijk wapen is om alle feiten met elkaar te verbinden.

De lezer is aanvankelijk diep onder de indruk van het fenomenale geheugen van de bijna tachtigjarige. De meest minuscule details van de omgeving en dialogen uit het verleden worden opgelepeld alsof het gisteren gebeurd is. Tot het echt te bovennatuurlijk wordt en je moet concluderen dat Freek het geraamte van het verleden naar eigen inzicht heeft opgevuld en ingekleurd. Daar is niks mis mee, want de kern en de sfeer blijven overeind en die werkwijze heeft voor een zalig leesbaar vuistdik boek gezorgd.

Van Zaandam naar Goes
De vader van Freek had tot verbazing van zijn kinderen zijn leven als dominee in Zaandam verruild voor een baan als godsdienstleraar aan het Christelijk Lyceum voor Zeeland in Goes. Wel bleef hij veelvuldig preken in de omgeving, wat blijkt uit de notitieboekjes waarin hij minutieus bijhield waar hij op de kansel had gestaan en welk bijbels thema hij daar heeft aangesneden. Zoals de sportfanaat, een passie die vader en zoon deelden, ook heel nauwkeurig de voetbaluitslagen in een boekje bijhield.

Het was voor Freek enigszins ongemakkelijk om naar dezelfde school te gaan waar zijn vader (met behoorlijke ordeproblemen) lesgaf. Vanwege de nodige doublures in Zaandam was hij veruit de oudste in de klas en voelde zich daardoor niet echt thuis. In de levendige schoolkrantredacteur Martenjan van de Guchte vindt hij een geestverwant, je zou bijna zeggen, een jonge, Zeeuwse uitgave van Bram Vermeulen. De scholier las John Steinbeck, Homerus, Camus, Jan Wolkers en Gerrit Achterberg.

Als Martenjan naar Freeks toekomstplannen informeert, antwoordt hij zelfbewust: ‘Ik ga Toon Hermans worden.’ De reactie van Martenjan is even nuchter als intelligent: ‘Dat hoeft niet. Daar is er al een van. Je moet zelf iets verzinnen.’ Ofschoon Toon voor Freek de Jonge heel belangrijk is geweest heeft hij zich aan de opdracht van zijn Zeeuwse vriend gehouden en groeide Freek de Jonge uit tot de grootste Nederlandse cabaretier.

Freek is blij als hij als student Nederlands Zeeland kan verruilen voor Amsterdam. Daar mengt hij zich direct in het culturele leven. Als Freek een begeleider zoekt voor een cabaretoptreden op de ontgroeningsdag van het corps tipt Jop Pannekoek, die met de feuten liedjes instudeerde, Bram Vermeulen voor die klus. De student psychologie en volleyballer bij AMVJ en het Nederlands Team is voor alles te porren. Freek herinnert zich kleine details.

Een jongeman stond gekromd zijn bromfiets aan een hek te klinken, geheel omgeven door een gebroken witte trenchcoat. Hij kwam overeind, draaide zich om, stak zijn hand uit en ik zei: ‘Jij bent Bram!’

‘Ja!’ bevestigde hij mijn constatering gelukzalig. Dat dat Bram-zijn juist hem mocht overkomen maakte hem zielsgelukkig.

Zijn eerste gezicht liet een onbedaarlijke zin in het leven zien. Mij sprong meteen de rechterbovensnijtand in het oog die door de rest van het bovengebit prominent naar voren was gedrukt.

‘En jij bent Freek!’

‘Het heeft geen zin daaromheen te draaien,’ antwoordde ik zo onverschillig mogelijk, doch wel degelijk in de hoop dat deze ontmoeting historisch ging worden. Bram bleek ook nog eens een roekeloos snelle beslisser. Zonder een seconde verloren te laten gaan aan overwegingen of bedenkingen had hij op mijn vraag of hij pianist van het Amsterdams Lustrum Studenten Cabaret wilde worden ‘Ja!’ geantwoord en vroeg toen pas: ‘Wat gaan we doen?’

‘Dat gaan we bedenken,’ zei ik verrukt.

Het gevolg van deze ontmoeting is inderdaad historisch geworden: de cabarock ‘n roll van Neerlands Hoop. Toen Vermeulen meer een sta in de weg werd voor de nieuwe theaterplannen die Freek had, werd Bram in 1979 tamelijk harteloos aan de kant gezet. Ofschoon Freek later op het podium en in boekvorm en interviews wel vriendelijke en dankbare woorden heeft gebruikt voor Bram, zien we in De Zeeuwse Jaren pas echt de warmte die Vermeulen heeft verdiend. Hij was degene die met zijn topsportmentaliteit Freek heeft meegesleurd naar de cabarettop. Bram moest en zou altijd winnen, of het nou met volleybal, tafeltennis of cabaret was. Het zal de leeftijd van Freek wel zijn dat hij nu zijn diepste gevoelens voor Bram kan tonen.

Brams ongegeneerde levenslust en grenzeloos vertrouwen sloegen vanaf de eerste ontmoeting over, gaven me de energie en de overtuiging dat ik mijn diepste verlangen kon gaan verwerkelijken.

Op het moment dat Bram doorhad dat hij zich in het volleybal niet meer kon ontwikkelen koos hij voor Neerlands Hoop en liet mij ten volle profiteren van zijn onuitputtelijke drijfkracht.

De première van Neerlands Hoop was in 1969 in de Stadsschouwburg van Haarlem. Op 20 juni is dat precies 55 jaar geleden, en daarom heeft Freek de Haarlemse schouwburg uitgekozen om De Zeeuwse Jaren te presenteren.

De toenmalige directeur van de Stadsschouwburg was Peter Lohr, die bekendheid had gekregen door de befaamde scène Beeldreligie van het satirische tv-programma Zo is het toevallig ook nog ‘s een keer, waarin televisie kijken als de nieuwe godsdienst werd benoemd. ‘Wees met ons, o beeld, want we weten niet wat we zonder u zouden moeten doen.’Freek schrijft dat zijn vader, die na lang twijfelen toch maar een televisie in huis had gehaald, (de liefdadigheidsactie Open het Dorp en de Elfstedentocht hadden hem in 1963 over de streep getrokken), diep geschokt was door die uitzending. Toen Neerlands Hoop door de vooruitziende theaterblik van Lohr in Haarlem in première ging, was zijn vader inmiddels overleden. Freek vermoedde dat de portier het bij het foute eind had, toen hij tegen Freek zei: ‘Jammer dat uw vader dit niet meer mee kan maken.’

Jork en Maggie
De eerste jaren klampte Freek zich aan Bram vast. Zelfs toen in 1974 Jork, de drie maanden oude zoon van Hella en Freek, overleed. Hij liet Hella en haar verdriet alleen en stond alweer snel op het podium. Hij beschouwde Jork, waar hij nog geen band mee had opgebouwd, nog niet echt als zijn eigen kind, maar vooral het kind van de moeder. Dat was anders bij het overlijden van hun kleinkind Maggie, die met een ernstige hartafwijking was geboren. Toen zat het verdriet veel dieper en toen besefte hij pas goed hoe hij zich vijftig jaar eerder tegenover Hella had gedragen (misdragen). Ook al zijn dat gebeurtenissen die buiten de Zeeuwse Jaren 1962-1969 vallen, het maakt toch deel uit van het boek. Dat komt omdat Freek tijdens het schrijven opeens volkomen vast zat en een sprong maakt van 1968 naar 2023. Dat was een absoluut rampjaar voor Hella en Freek, waarin beiden gezondheidsproblemen kregen die dodelijk hadden kunnen aflopen. Hella, bij wie ook heel wat pijn uit haar joodse familie zit, overwint de ellende door te gaan schilderen. Van dat proces is op aandringen van Freek de documentaire Het Atelier gemaakt. Freek is in het actuele hoofdstuk ongelooflijk open. Dat is bijzonder en ook mooi, maar bijna zo open dat je het niet allemaal zou willen weten. Vooral omdat het ook al gevoelig is samengevat in poëzie.

Opeens waart de dood rond in huis.
Wat als?
De dood die tot nu toe altijd achteraf kwam:
vader, zoon, kleindochter
laat zich dit keer bij voorbaat zien
en wie het verhaal van de tuinman en de dood kent
kan niet voorbij aan Ispahaan
O als jij
opeens niet meer bent
niet meer bent bij mij
mij achterlaat in dit huis
dat zonder jou geen thuis meer is

Vierhonderdvierenzestig pagina’s! Het is niet mis. Met wereldgebeurtenissen als de Cuba Crisis en de maandlanding, belangrijke persoonlijke indrukken als de eerste tamelijk onhandige liefdesschermutselingen en Poëzie in Carré in 1966 met Simon Vinkenoog, Johnny The Selfkicker en Jules Deelder, interessante carrièremomenten, zoals de onverwachte nederlaag bij Cameretten met winnaar Don Quishocking. Freek beschrijft ook mooie onderwerpen uit de familiegeschiedenis, zoals de strijd om het kostbare exemplaar van de Statenbijbel uit 1662, die door een speling van het lot niet bij Freeks vader, maar bij zijn tante terecht is gekomen.

Vierhonderdvierenzestig pagina’s! En dit is pas deel 3.

De gezondheid van Freek is buitengewoon broos. Hij is daar heel realistisch over. Zijn hele oeuvre van meer dan tachtig programma’s staat on ine, maar laat hem in godsnaam nog deel 4 en 5 afmaken.

De Zeeuwse Jaren (1962-1969) van Freek de Jonge is uitgegeven bij Atlas Contact, 464 pagina’s, € 24,99. Foto: Bibi Veth – De Suppoost