Theaterwetenschapper Talitha Stijnman was de eerste in haar familie die ging studeren.Jarenlang voelde ze zich soms ongemakkelijk in de theaterwereld waarvoor ze zo’n passie koestert. Voor Theaterkrant Magazine interviewt ze collega’s die, net als zij, uit een andere sociale omgeving komen over hoe zij dit ervaren en welke positieve bagage ze vanuit hun achtergrond meebrengen. Deze keer: Joanne Mensert

Sinds 2022 is Joanne Mensert artistiek leider van Theater De Nieuwe Vorst in Tilburg. Ze is de oudste van een aannemersgezin uit hartje Delft. Haar vader leidde als derde generatie het familiebedrijf. Haar moeder was hoofdverpleegkundige in het ziekenhuis van Delft, waarvoor haar vader een verbouwing uitvoerde. Toen ze kinderen kregen, stopte haar moeder met werken. Joanne heeft theaterwetenschap gestudeerd en een master in zowel Dramaturgie als in Kunstbeleid en Management behaald.

Was je de eerste in de familie die ging studeren?
‘Ja, ik ben wel echt de paradijsvogel in het gezin en dan ook nog met interesse in cultuur.’

Ook door hoe je je kleedt?
‘Ja, zeker, mijn moeder draagt uitsluitend spijkerbroeken en capuchontruien. Ik denk dat dit onbewust mijn manier van afzetten was.’

Waar kwam jouw interesse voor theater vandaan?
‘Ik kan niet echt een specifiek moment aanwijzen waarop dat zaadje is geplant. Ik was sowieso zo’n kind dat graag toneelstukjes speelde. En zoals dat gaat, heeft mijn broertje daaronder geleden. Hij werd door mij geregisseerd, en speelde – tot op zekere leeftijd heel gedwee – de baby, of de dokter. Via de basisschool heb ik mijn eerste voorstelling gezien, bij Theatergroep Maccus en ik herinner me nog goed de magie die ik ervoer. In die tijd heb ik een jaar lang toneelles gevolgd op de jeugdtheaterschool; via de moeder van een vriendinnetje, die dat als bedankje had gekregen voor haar eigen dochter – die dat niet wilde. En op de middelbare school werd elk jaar rond kerst een voorstelling gemaakt en het was voor mij duidelijk dat ik auditie deed en meespeelde. Toen ben ik ook weer naar de jeugdtheaterschool teruggegaan.’

Wilde je dan niet liever naar de Toneelschool?
‘100 Procent! Ik ben die afgewezen actrice, haha! Maar als je, zoals ik, niet met theater bent opgevoed, weet je helemaal niet wat er nog meer bestaat, behalve dat wat je ziet: acteren. Dus nadat ik op mijn 17de was afgewezen op de Toneelschool Maastricht las ik in CJP Magazine een oproep om te auditeren bij Chichester College of The Arts in Zuid-Engeland. Daar werd ik met een vriendin die auditie deed voor de dansopleiding, wel aangenomen en zijn we samen naar Engeland gegaan. Daar volgde ik een jaar lang fulltime een vooropleiding voor de toneelschool.’

Wat een fantastische ervaring!
‘Ja, dat jaar was sowieso mijn redding! Daar kwam ik erachter dat ik heel veel dingen zelf kon bepalen en zo op afstand mijn eigen identiteit kon ontwikkelen. Gedurende dat jaar merkte ik ook dat het niet echt iets voor mij is, om uit te voeren wat een ander bedenkt. Maar ik kende geen andere beroepen in het theater. Dus toen heb ik toch weer allerlei toneelschoolaudities gedaan en na de zoveelste afwijzing hoorde ik dat een oud klasgenoot theaterwetenschap studeerde en dacht ik: ‘Dan dat maar.’ Dus dat heb ik mijn ouders toen vanuit Engeland laten weten.’

En wat vonden ze daarvan?
‘Daar vonden ze eigenlijk niet zoveel van. Ze hebben me wat dat betreft geen strobreed in de weg gelegd, tegelijkertijd waren ze ook niet heel betrokken bij die keuzes. Praktisch gezien werd ik wel ondersteund als dat nodig was, maar er was geen inhoudelijk gesprek. Ze hebben allebei in een heel andere tijd een middelbare beroepsopleiding gedaan, dus ze hadden geen idee van de brede beroepskeuzemogelijkheden van mijn generatie.
Op de middelbare school ging ik ook mijn eigen gang. Ze hoefden me niet te helpen, want ik deed het allemaal zelf. Dat is ook wel mijn karakter, misschien een beetje oudste kind eigen; je hoefde aan mij geen aandacht te besteden. Dat was ook fijn: ik deed gymnasium en wilde stoppen met Latijn, en mijn ouders vonden dat geen enkel probleem. Terwijl vriendinnen thuis moesten praten als Brugman om dat voor elkaar te krijgen.’

En hoe was dat dan toen je eenmaal ging studeren?
‘Ik ging nadat ik terugkwam uit Engeland vrijwel direct op kamers in Utrecht. Alles gebeurt dan buiten het blikveld van je ouders en dan wordt het steeds moeilijker om goed te delen waar je mee bezig bent omdat ze geen referentiekader hebben. Dat had ik natuurlijk zelf ook in het begin: de paniek die ik die eerste weken op de universiteit voelde! Maar door gewoon aan de slag te gaan en alles te volgen waar maar ‘introductie’ voor stond, ben ik er doorheen gekomen.
De werelden dreven vanaf dat moment wel echt uit elkaar. Want én ik studeerde, én dat binnen een vakgebied waarmee mijn ouders totaal geen affiniteit hadden. Ik kon ook niet uitleggen waar ik het zo druk mee had.
Ik heb ook echt moeten vechten om nog een tweede master te kunnen doen. Dat ik dat wilde, vonden ze zelfs zorgwekkend. Terwijl ik dacht: ‘Ja hallo, ik ben hier gewoon vet goed aan het scoren, ik ga gewoon drie diploma’s in vijf jaar halen. Dus doe niet zo moeilijk over dat extra jaar.’ Ik heb toen wel een soort wisselgeld betaald: in plaats van mijn rijbewijs hebben ze dat laatste studiejaar bekostigd.’

Welke positieve aspecten breng jij vanuit jouw achtergrond mee?
‘Ik kan heel goed met verschillende mensen omgaan, van schoonmaker tot directeur. Ik ben niet onder de indruk van hiërarchie.
Je vooral niet beter voelen dan de rest. Dat is misschien ook wel iets, dat ik nu denk: dat zij dáchten dat ik me beter voelde dan zij. Ik had een keer ruzie met mijn moeder en toen gebruikte ik een woord dat zij niet kende, en ze dacht dat ik dat deed om haar onderuit te schoffelen. Sowieso leefden we in totaal andere universa. Ook mijn broer en ik, hij zat in de gabberhoek met zijn Nikes Air Max en ik was alto en liep op kistjes. We gedoogden elkaar als puber, zogezegd.’

En nu?
‘Nu zijn we twee handen op één buik al leven we in totaal verschillende bubbels. Maar hoe ouder we worden, hoe meer we erachter komen dat we uit dezelfde klei getrokken zijn, en in onze gedeelde opvoeding lijken we enorm op elkaar. Ik kan met hem echt goed praten over wat ik als leidinggevende tegenkom en de procesmatige kant van het werk. We hebben ook allebei geen geduld voor gelul. Denken allebei ook al snel: ‘Godverdomme dan doe ik het zelf wel!’ Haha.
Maar ik praat met hem niet over wat voor mooie voorstellingen ik heb gezien. Mijn vriend en ik zijn toch ‘die creatieve mensen’ op verjaardagen. Ik werp me ook nog eens vol op mijn rol als missionaris voor theater. Zeker sinds ik in het jeugdtheater heb gewerkt.’

Waarom doe je dat?
‘Omdat ik weet dat ieders leven beter wordt van toneel. En ik heb de gelegenheid. Mijn kind ziet meer toneel dan de gemiddelde boomer, denk ik, en ik probeer altijd een vriendje of vriendinnetje mee te nemen. Ik wil die kinderen echt infecteren. Tot nu toe wordt dat erg gewaardeerd. Maar bij de kinderen van mijn broer is dat mislukt. Ik nam ze mee naar Het geheven vingertje van Artemis. Dat vonden ze zo zot, veel te traag en vaag. Die jongens zijn al 11, dus ik ben te laat begonnen. Want ook ANDERS IS EEN HELE NORMALE ZWEEDSE VOORNAAM van Bambie vonden ze niks aan. Ik doe ze er gewoon geen plezier mee.

Omdat ik zelf zo’n grote passie voor het vak heb, vergeet ik dat er ook mensen zijn die dat niet hebben. Ik dacht altijd dat iedereen een positief basisgevoel over kunst of toneel heeft en dat ik er gewoon absúrd veel tijd aan besteed. Maar dat is niet zo, dat heeft mijn achtergrond me wel geleerd.’

Daar zit niet ‘het nieuwe publiek’ waar iedereen het tegenwoordig over heeft?
‘Nee. Ik ben daar sowieso wel kritisch op hoe je nieuw publiek bereikt of culturele diversiteit in je publiek. Het is ingewikkelder dan bijvoorbeeld iemand van kleur op het podium zetten en dan denken dat het publiek vanzelf ook meer divers wordt. Het gaat om snappen waar de doelgroep die je zoekt behoefte aan heeft. Ik gebruik zelf het woord theater niet meer als ik praat over De Nieuwe Vorst, omdat ik wil dat dit een plek is voor verhalen en dat daar hangt een heel andere communicatie aan, die vertrekt vanuit de behoefte van een andere doelgroep. Meer bottom up, zoals in onze kelder, waar we de jonge doelgroep zelf het programma laten invullen. Ik vind het sowieso interessant om te onderzoeken hoe die meer anarchistische energie van de kelder onze organisatie en programmering kan infecteren, steeds verder dat pand in. Meer als een soort clubhuis waar allerlei mensen zich thuis voelen.’

Heb je zelf wel eens het gevoel gehad dat je niet thuishoorde in de culturele sector?
‘Nee, maar ik heb ook oogkleppen op. Ik doe zo veel dingen uit enthousiasme. Ik gun mezelf ook geen tijd voor deze gedachte. Hoewel, nu ik erover nadenk, toch wel in het klein. Ik herinner me mijn eerste productie bij mugmetdegoudentand, Hannah & Martin, en dat ik geen idee had wie Adolf Eichmann was. Toen dacht ik wel: I need to step up my game. Mijn algemene ontwikkeling is echt ondermaats. Met name omdat er overgesproken werd op een manier waaruit ik opmaakte dat iedereen dat wel wist. En dat ging ik dan verbloemen door heel hard te werken, me in te lezen. Dat soort dingen.’

Hoe zou het met deze tijdsgeest voor jongeren zijn om net als jij zo’n stap te maken richting de podiumkunsten?
Ik denk dat het in essentie altijd moeilijk is om een stap te maken naar een ander sociaal milieu dat je helemaal niet kent. Overigens vind ik de term sociale stijger ingewikkeld, dat impliceert toch hoger en dus beter. Ik vind zelf sociale migrant passender.’

Wat vind je zo mooi aan de podiumkunsten?
‘Ik vind het moeilijk daar woorden aan te geven. Het is een gevoel. Ik kan zo gelukkig worden van zo’n voorstelling als Sisyphus Machine van ROTOR. Dat bracht echt een zintuigelijke ervaring bij me teweeg. Aan dat soort ervaringen bij kunnen dragen, door te werken bij een gezelschap, of nu hier in het theater zorgen dat ik het kan laten zien aan de mensen, dat vind ik het allermooiste wat er bestaat.’

Een van de kenmerken van sociale stijgers is dat ze vaker vakinhoudelijk gedreven zijn en minder bezig met hun carrière.
‘Dat herken ik heel erg. Ik had studiegenoten die neerkeken op productiewerk, maar dat had ik helemaal niet. Mijn intrinsieke motivatie was dat ik erbij wilde zijn. No matter what. Ik wilde wel dramaturg worden, maar dat was omdat ik dan het dichtst bij de vloer kon komen. Als ik maar bij de makers zat, dat vond ik het leukste. Dus naast mijn baan als productieleider deed ik af en toe dramaturgieopdrachten, maar het lukte me niet daar continuïteit in te brengen. En dan ging ik koffiedrinken met Marijn van der Jagt en vragen hoe zij dat dan deed.
Want ik had geen voorbeelden van huis uit. Ik dacht in die tijd als ik voor mijn 30ste geen dramaturg ben, moet ik die droom maar laten varen. En nu zit ik hier als artistiek leider, net voor mijn 40ste, haha. Toch echt wel een beetje de holy grail. Al moet je ook niet te lang op zo’n plek blijven zitten. Maar voor nu heb ik nog zoveel te leren en te doen hier.’

Beeld Herman van Bostelen

Dossiers

Theaterkrant Magazine juli 2024