Aan de zijkant van het speelvlak ligt op een aanhangwagen alvast een enorm rotsblok klaar. Want wie kunst maakt, sjouwt in feite een rotsblok een berg op in de wetenschap dat-ie vlak voor de top weer naar beneden rolt. Kunst is zinloos en absurd, en desondanks of daardoor noodzakelijk en prachtig. ‘En tussendoor ga je dood.’

Kunst, de nieuwe muziektheatervoorstelling van de Veenfabriek die deze week op Oerol te zien is, begint met de oorsprong: het ontstaan van de wereld en alles wat daarin thuishoort. Eerst moet alles er zijn – voortbewegen, kriebelbeestjes, staren naar de wolken – en dan is er de vraag: waarom? Daarmee begint het. Waarom staren we naar de wolken?

Vanuit de bossen en het veld ervoor ontstaat een kakofonie aan stemmen, klanken en geluiden, losse mozaïekstukjes die soms samenkomen en weer uiteenvallen. Regisseur Joeri Vos schreef een prachtige, dadaïstische monoloog die als een meerstemmige koorzang wordt opgevoerd, een theatraal en muzikaal manifest eigenlijk, onderbroken door miniscènetjes waarin kunstenaars, critici en toeschouwers zich tot kunst verhouden. Van het ontstaan van de mensheid en hun eerste kunstuitingen (rotstekeningen, zang, verhalen) tot de waaier aan stromingen en substromingen die kunstenaars zichzelf inmiddels toe-eigenen of toegedicht krijgen.

Daarin doolt ineens een kunstenaar: Lena Entezami, die als leeg canvas, open en verwachtingsvol, midden op het gras plaatsneemt. Ze wil een kunstwerk maken omdat je soms in die verwarrende kakofonie van stemmen en meningen iets lijkt aan te kunnen raken, bijna een antwoord lijkt te krijgen. Ze wil met haar werk alle oorlogen de wereld uithelpen, want ‘waarom zou je het voor minder doen?’ 

Deels vanuit een tent, wordt de zoektocht van de kunst(enaar) ondertussen verklankt in een prachtige muziekscore. Muziek klinkt uit de bossen, elektrische gitaren snerpen over het gras, diepe koperklanken worden het eiland opgeblazen, ze voeren ver.

Kunst gaat over veel, en tegelijkertijd ook heel concreet over zichzelf: een locatietheater maken op Oerol, gespeeld voor typische Oerol-vriendinnengroepjes, die al járen naar het festival gaan – je hoort hun gezapige gesprekjes (‘je wordt elk jaar wel een keer totaal verrast’), die deze dagen overal op het eiland te horen zijn, in de rijen, op tribunes en het fietspad. Teun Smits geeft een heerlijk doorrookte imitatie ten beste. Dáár doe je het dus voor, voor deze dames, zo zinloos en zo belangrijk is het dus.

En voor het lieve, oude mannetje (een geweldige Jacobien Elffers) die zich hevig verzet tegen kunst, want zonder weerstand is er niets. En voor de toeschouwer die zó graag de boodschap uit een werk wil destilleren, dat bij voorbaat de angst al toeslaat. En natuurlijk voor die volle tribune afgelopen maandagmiddag, die een uur lang in de striemende regen bleef zitten.

Ondertussen zit de kunstenaar tevreden, gelukzalig haast, in het midden van de speelvloer. Alle definities van kunst, alle voorwaarden, motivaties, (zelf)kritiek en loftuitingen absorbeert ze en laat ze van zich afglijden. In het oog van de storm van alle definities, premisses, verwachtingen, tradities en vergunningen, zit ze en ze glimlacht.

Kunst is een fijn en liefdevol werk over een kunstenaar die hopeloos faalt en hardnekkig hoopt. En over toeschouwers die zich herkennen in dat falen en dat hopen, en die hardnekkigheid daarvan. Het rotsblok blijft liggen waar-ie ligt, maar of deze exercitie zinloos is of niet, daar zal elk individu op die verregende tribune anders over denken.

Foto: Nichon Glerum