The bird of a thousand voices begint met één klein licht: zanger, muzikant en performer Areni Agbabian komt met een kaars in haar hand het podium oplopen. Bij het flakkerende schijnsel vertelt ze een eeuwenoud Armeens volksverhaal over een man op zoek naar een mythische vogel, een verhaal dat van generatie op generatie, van moeders op kinderen wordt doorgegeven.

Deze overweldigende muziekvoorstelling, naar het idee van de Armeense jazzpianist Tigran Hamasyan en in de regie van Ruben van Leer, is krachtig in haar subtiliteit vermengd met explosiviteit. Telkens na een kleine vertelling, een zacht geluid of een geraffineerde lichtinval is er een uitbarsting van imponerende tonen of verblindend licht.

Agbabian valt op in haar witte tulen outfit tussen de in zwart geklede andere muzikanten:  Hamasyan op de piano en synthesizer, Matt Garstka op de drums, Yessaï Karapetian op de keyboards en synthesizer en Marc Karapetian op de bas. Agbabian zingt af en toe, hoge dromerige klanken, waar Hamasyans stem zich soms bij voegt, of die van een van de andere muzikanten. Slechts een enkele keer zingen ze in het Armeens, met de vertaling op kleine schermen naast hen.

Agbabian draagt met een zekere gedragenheid en bevlogenheid de tekst voor, over Areg die verschillende figuren en ontberingen tegenkomt. De rest van zijn queeste speelt zich uit in de muziek; soms is die rustig met een lieflijke piano door de virtuoze Hamasyan, soms onstuimig door de synthesizers en soms woest door de krachtige drums. Misschien hoor je in die muziek hoe Areg in een storm belandt, met prikkelende druppels die tegen zijn gezicht aan slaan. Of misschien zie je voor je hoe hij een onherbergzaam berglandschap doorkruist. En misschien klinkt zijn onwankelbaarheid door, zijn vermogen om met zijn doel voor ogen elke nieuwe uitdaging aan te gaan.

Het prachtige lichtontwerp van Tom Visser verbeeldt eveneens een reis gedurende de show: de kaarsvlam in Agbabians hand transformeert in een oranje licht aan het plafond, dat neerdaalt in een ronddraaiende kolom op het midden van het podium waar het lichtstralen uit uitgekerfde figuren spuwt. Wanneer dat licht de grond bereikt, verplaatst het zich naar de achterkant van het toneel, waar het geleidelijk opstijgt als een opkomende zon.

Doordat er vaak maar één lichtbron is, zijn de muzikanten soms in de schaduw gehuld en is de sfeer mystiek. Nu en dan voelt dat licht ook overweldigend, wordt je blik ernaartoe getrokken en raak je er tegelijkertijd door verblind. Areg betekent zon in het Armeens, vertelt Agbabian ons; het is alsof hij in alle lichtbronnen zit en zijn aanwezigheid de zaal vult met elke straal.

Maar ook de vogel waar Areg naar op zoek is verschijnt langzaam op het toneel: in de scenografie van Boris Acket doemen achter de muzikanten enorme vleugels op die langzaam op en neer bewegen. Hoewel ze betoverend zijn, is het enigszins verwarrend dat ze op insectenvleugels lijken door de doorzichtige doeken waar ze uit bestaan en hun langwerpige vorm die weinig wegheeft van veren.

In die vleugels kun je wellicht ook een Da Vinci-machine zien, een mechanische structuur die de natuur nabootst en die de menselijke wil om te vliegen vangt. Diezelfde ambivalentie van het natuurlijke versus het artificiële is terug te vinden in de muziek: in de pure klanken van de instrumenten tegenover de vervormingen van de synthesizers en de mengpanelen waar Hamasyan aan draait.

Aan het eind keert Areg terug naar zijn moederland. Hij is getekend door zijn queeste en is zo lang weggeweest dat zijn geliefde is veranderd in een bloem. Maar hij heeft de vogel met de duizend stemmen met zich meegenomen, dat eeuwige wezen dat zingt. Vanavond hoorden we die liederen, voelden we hoe Areg in ons midden was en hoe de mythe schitterend herleefde in de muziek.

Foto: Alex Avgud