Nu eens is hij de zelfgenoegzame Hollander die de inlanders er gedecideerd onder houdt, dan weer de Indonesiër die zich allengs wanhopiger maar ook vastberadener verzet tegen diens overheersing. Aan het slot wijst Xander van Vledder met triomfantelijk opgestoken vinger naar de tekst achter hem: ‘27th december 1949. De Nederlandse vlag wappert niet meer vanaf paleis Koningsplein’. De acteur/zanger en de zes musici vertolken met indrukwekkende overgave deze felle aanklacht van Huba de Graaff tegen ons koloniale verleden.
Zij baseerde Geweld & Vibrato op haar eigen familiegeschiedenis ten tijde van de Koloniale Oorlog tegen Indonesië tussen 1945-1949 (eufemistisch aangeduid als ‘politionele acties’). Een witte oom vocht in het Nederlandse leger, terwijl haar ‘indo-opa’ streed voor onafhankelijkheid.
De titel verwijst naar haar levenslange afkeer van vibrato. Volgens De Graaff neemt het ‘véél te veel ruimte’ in en is het grensoverschrijdend, net als onze westerse expansiedrift. De essentie van muziek-maken is juist ‘dat we luisteren en mee-resoneren’. Het koloniale denken is echter overtuigd van de eigen superioriteit en de inferioriteit van de ander: ‘Insecten zijn het, je kan ze net zo goed gelijk vermorzelen.’
Zoals we van De Graaff gewend zijn, neemt ze dingen graag letterlijk. Van begin tot eind horen we het irritante gezoem van een bromvlieg en tracht Van Vledder verwoed allerlei steekbeesten van zijn lichaam te slaan. Als hij halverwege met een felle klap een rondvliegend insect lijkt te vermorzelen, stopt abrupt het gezoem – om niet lang daarna vanuit het niets weer aan te zwellen. Een mooie metafoor voor de onmogelijkheid de eenmaal ontketende vrijheidsdrang te beteugelen: hoe harder je erop slaat, hoe sterker het verzet weer zal oplaaien, zoals ook nu Israël met elke gedode Palestijn nieuwe Hamas-leden genereert.
Als we de zaal binnenkomen staan de zes musici – drie strijkers, drie slagwerkers – en Van Vledder ons in het gelid op te wachten, gestoken in legergroen gevechtstenue. Vanuit een ouderwetse radio klinkt een krakerige opname van Opperbevelhebber Spoor uit 1946, waar de diepe minachting voor de inheemse bevolking vanaf spat – op de achterwand verschijnt de tekst ‘je maintiendrai’. De musici buigen op aanwijzing van Van Vledder slaafs hun hoofd, hij kijkt heerszuchtig de zaal in.
De Indonesiërs willen zelf dat we hun opstand neerslaan, betoogt Spoor. In wezen zijn ze verknocht aan Nederland en werden ze slechts door de overwonnen Japanners ‘in haat en verdwazing’ tegen ons opgezet. We zullen hun liefde terugwinnen ‘op de ons eigen Nederlandse wijze: met matiging, met menselijkheid en met humor’. Een huivering gaat door de zaal bij deze zo totaal haaks op de bloederige werkelijkheid staande uitspraken. Hierna maant Van Vledder de musici om ‘hup, hup’, hun instrumenten te gaan bespelen.
Viool, cello en contrabas zetten op zijn aanwijzingen een intiem lamento in, begeleid door zacht geroffel van de slagwerkers. Extatisch draait Van Vledder zich vervolgens naar ons toe: hij geniet van zijn macht en met in elke hand een baton lijkt hij ook ons te willen dirigeren. Dat de musici achter hem enigszins uit de pas lopen met zijn weidse gebaren zal een constante blijken in de voorstelling, een rake muzikale verbeelding van hun onderhuids smeulende verzet.
Met breekbare stem zingt Van Vledder het ‘Lied van Saïdjah’ uit Multatuli’s Max Havelaar; ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’, dat als een rode draad door de opera is geweven. Aanvankelijk met een bedeesde begeleiding, die allengs steeds opruiender vormen aanneemt, zoals ook Van Vledder steeds luider en wanhopiger zijn verzen uitschreeuwt. Ondertussen stormt hij dreigend op de musici af, ‘keelt’ de violiste met haar eigen strijkstok, om op andere momenten neukbewegingen te maken met haar stoel. De radio braakt op gezette tijden de zelfvoldane toespraken van de Nederlandse bewindvoerders uit.
De snelle wisselingen in mimiek en houding maken het niet altijd duidelijk of hij nu de opstandige ‘inlander’ is, dan wel de Hollandse onderdrukker. Geregeld neemt hij bevallige poses aan als ware hij een Javaanse danseres, terwijl schokkerige bewegingen met zijn twee batons herinneren aan met stokken bespeelde Wajangpoppen. De violiste (Kitty Lai) kleurt halverwege zijn grauwende zang in met hoge, klaaglijk aangehouden tonen, als was zij een beschermengel die hem bijstaat in zijn nood.
Met diezelfde engelenstem zingt zij ook een tekst van vrijheidsstrijder Sutan Sjahrir: ‘Onze kracht moet bestaan in het aankweken van gevoelens van rechtvaardigheid en menselijkheid. Alleen een nationalisme dat gedragen wordt door deze gevoelens, kan ons in de wereldgeschiedenis vooruitbrengen.’ Op de laatste frase duikt haar stem ónder haar allerlaagste register en verwordt tot een onverstaanbaar gegrom, een verklanking van het niet-gehoord-worden van de inheemse bevolking.
Geweld en Vibrato eindigt met een oorverdovende kakofonie van schurende strijkers en woest beukende percussionisten. Slagwerker Pepe Garcia zet het geheel stil met een hengst op de immense tamtam, waarna alleen de strijkers doorspelen. Die produceren enkel nog knarsende geluiden, terwijl Van Vledder instrumenten afpakt en in een kist stopt met het opschrift ‘Wereldmuseum Rotterdam’ – waar op dit moment de tentoonstelling Kolonialisme in Rotterdam te zien is.
De Graaff roert in ruim een uur veel aan, misschien zelfs iets te veel. De voortdurend aanrollende golven van muzikale en emotionele climaxen maken je als toehoorder enigszins murw. Geweld & Vibrato zou baat hebben bij een iets evenwichtiger opbouw, maar een indringende aanklacht tegen het kolonialisme blijft het.
Foto’s: Bowie Verschuuren