Dit kaartenhuis staat op instorten, zegt Poppie de Willigen in een achterafzaaltje van het koloniale hotel in Batavia. Het is 1935, en de band Brown’s Sugar Babies staat op het punt om deel te nemen aan een belangrijk jazzconcours. In de tumultueuze aanloop toont Brown Sugar Baby de stempel die persoonlijk verdriet, intergenerationele trauma’s en politieke pijnpunten op de levens van de mensen drukt. One, two, you know what to do – maar hoe lang is dat houdbaar?

De jazzband wordt geleid door Kurt de Bruin, een witte Hollander die zich maar al te bewust is van zijn afhankelijkheid van de bandleden, maar er alles aan doet dat te maskeren. Iemand die zich hooguit op zijn eigen voorwaarden – en zelfs dan nogal halfslachtig – voordoet als one of the guys. Hij wordt vervaarlijk gespeeld door Hein van der Heijden, die hem walgelijk, zielig en passief-agressief vormgeeft. ‘Als de bandleider zegt dat de zangeressen ergens staan, dan gáán de zangeressen in een professionele band daar staan.’

De rest van de bandleden bestaat uit Indo-Europeanen (waaronder broer en zussen Van Willigen) en de ‘inlander’ Andi, die bij aanvang van de repetitie te horen krijgt niet meer welkom te zijn op het podium. Zo wordt de repetitievloer vanzelf een piste waarin de hardnekkige hiërarchie in voormalig Nederlands-Indië zich manifesteert. In de aangrenzende ruimte heeft zich bovendien ‘de complete koloniale elite’ verzameld, waaronder gouverneur-generaal De Jonge en Anton Mussert. En via de radio luistert de hele archipel (‘van Atjeh tot Hollandia’) mee, en zelfs daarbuiten: ‘tot in Hilversum en Paramaribo’.

Schrijver en regisseur Eric de Vroedt baseerde de muziektheatervoorstelling Brown Sugar Baby heel losjes op zijn eigen familiegeschiedenis: zijn Indische grootvader speelde in een jazzband in Nederlands-Indië. Centraal in de voorstelling staat het diepe trauma van Poppie de Willigen (Emma Buysse) en de strijd van haar broer Eddie (Roben Mitchell), pianist van de band.

Na een ingetogen opening ­– waarin Esther Scheldwacht als moeder Abigael de contouren van een diepgeworteld familietrauma uittekent – kiest De Vroedt voor een energieke, humorvolle speelstijl. Daarmee sorteert hij op slimme wijze verwarring: als je niet beter wist, zou je aanvankelijk haast kunnen denken dat er behalve wat voorstelbare zenuwen en frustraties, weinig aan de hand is tussen de bandleden. Dat het verdwenen zusje van de zangeressen en pianist vanzelf wel weer opduikt, de vernietigende column die vlak voor het optreden in de Java-Bode verschijnt, pure pech is.

Dat is natuurlijk allemaal buiten De Vroedt gerekend, die in zijn gelaagde toneeltekst steeds meer van de anekdote onthult. Gaandeweg wordt duidelijk dat de vele losse plotlijnen die hij uitzet, onderdeel zijn van een groter, overstijgend verhaal over macht en onderdrukking, en de uiteenlopende uitingsvormen daarvan. Het is bovendien een verhaal dat óók over nu gaat: ‘Al die groepen die tegenwoordig hun recht opeisen’, moppert de hoteleigenares (Betty Schuurman) bijvoorbeeld, en daarin echoot ontegenzeggelijk het heden. ‘Elke soort z’n eigen salon, dagmenu en sociëteitsavond.’

Het hoge tempo in Brown Sugar Baby zorgt hier en daar wat voor vervlakking tijdens het kijken. Maar de uitstekend spelende cast weet je uiteindelijk altijd weer bij het verhaal te betrekken. En dan kan de voorstelling ineens onverwacht hard binnenkomen.

In een van de aangrijpendste scènes slaat Poppie haar moeder Abigael voortdurend van zich af, als ze uiteindelijk woorden geeft aan haar grote trauma. Buysse en Scheldwacht vertolken in dit intieme moment twee onlosmakelijk met elkaar verbonden vreemden. Als het ze uiteindelijk lukt om elkaar te omhelzen, is dat niet helend of troostrijk, maar vooral intens verdrietig.

Uit de prachtige, complexe relatie tussen pianist Eddie en voormalig drummer Andi (mooi vurig gespeeld door Fjodor Jozefzoon), blijkt hoe het politieke en het particuliere onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Daarin raakt Brown Sugar Baby aan de pijnlijke kern: De Vroedt toont hoe fragiel de steun van de ander is, als iedereen iets anders heeft om voor te strijden. Kun je er wel echt voor de ander zijn, als je niet dezelfde vrijheid bevecht?

Foto’s: Bart Grietens