Twee mannen en een vrouw: ze ontmoeten elkaar op een pier, waar de golven van de zee tegen aanslaan en waar een huis staat. Het is een warme zomernamiddag. Ooit ging de vrouw zwemmen vanaf de pier in zee, ze droeg een zwart badpak. De beide mannen waren getuige, maar is dat wel zo? Het toneelstuk heet Warm (Varmt, 2006van de Noorse auteur en Nobelprijswinnaar Jon Fosse. De tekst, vertaald door Maaike van Rijn, is even poëtisch als raadselachtig, de woordherhalingen zijn subtiel getoonzet, het is theatrale bladmuziek. 

Matthias de Koning en Annette Kouwenhoven van Maatschappij Discordia en Damiaan De Schrijver van het Vlaamse tg Stan vertolken de drie rollen, en dat is ook een ontmoeting. Van stijlen, van temperament, van dictie. Natuurlijk zien we geen pier, zo realistisch zou zonde zijn. De achterwand bestaat uit een groot bruin doek dat de onmetelijke ruimte suggereert. Van een fjord bijvoorbeeld.

Twee tafels staan op het toneel, waarop de acteurs bij aanvang alle spullen neerleggen, afkomstig uit hun zakken. Ook de tekstboeken liggen er opengeslagen. Dat is een mooi begin, alsof ze alle bezit achter zich laten. Tussen die tafels is een smalle ruimte opengelaten, precies voldoende voor Kouwenhoven om zich daar op te stellen. De beide acteurs bespelen de ruimte vóór haar. Zoals zij dat doen, met toenaderingen en weer afstand nemen, lijkt het een choreografie.

Eerder vertolkten De Schrijver en De Koning Fosses Ik ben de wind (Eg er vinden, 2008), ook al zo briljant, ook al zo mysterieus en herkenbaar. Dat is het briljante van de auteur. Het uitgangspunt van deze toneelteksten is herkenbaar, alledaags bijna. Twee mensen komen elkaar tegen, ze menen elkaar te kennen, er is iets van herkenning, in de trant van: ‘Heb ik jou niet eerder ontmoet? Waar ken ik je van?’ Dat concrete maakt Fosse raadselachtig, niet zoals Becketts Wachten op Godot raadselachtig is, maar veel kleiner, als minimalistische muziek.

Het knappe van Warm is dat het derde personage, ‘De Vrouw’, de spanning tussen de mannen op scherp stelt. Zij zorgt voor dramatische dynamiek. Onontkoombaar sluipt er jaloezie in het spel. ‘De Eerste Man’ en ‘De Tweede Man’ maken aanspraak op haar, doen zich voor als haar man, de enige in haar leven; beiden ook zijn verliefd op haar strakke zwarte badpak op haar witte huid.

De mise-en-scène is in alle eenvoud uiterst vernuftig. Kouwenhoven lijkt zich tussen de twee tafels te verschansen, alsof ze een vorm van veiligheid en beschutting zoekt. De Schrijver en De Koning bewegen zich telkens in haar richting of in elkaars richting, bij wijze van hofmakerij. Dan is er het huis dat een cruciale rol speelt: de mannen verleiden de vrouw ertoe met een van hen naar binnen te gaan, zoals ze dat vroeger ook deden, ‘net als vroeger’ zegt De Koning.

Dat ‘vroeger’ is interessant. De naamloze personages zijn elk besef van tijd verloren, ze weten zelfs niet hoe oud ze zijn, evenmin wanneer die ontmoeting van toen plaatsvond. Opmerkelijk in de tastend zoekende en vragende manier van spreken zijn de heerlijke explosies van De Koning: ‘Waar zijn we?’ Hij stampvoet, hij roept het uit. Juist, waar zijn de personages, zowel in de tijd als in de ruimte?

De Eerste en De Tweede Man zijn elkaars spiegelbeeld. Je zou het stuk ook kunnen zien als een indringende en meesterlijke studie naar het motief van de dubbelganger: zijn het wel twee personages? Of, sterker nog: bestaan de mannen alleen in de fantasie van De Vrouw? Het wordt nóg intrigerender als je je afvraagt of de vrouw in het zwarte badpak misschien een mannendroom is. Aan het slot van deze sublieme voorstelling blaast De Schrijver rookwolken in de lege ruimte die prachtig in het theaterlicht omhoog kringelen. Symbolisch, natuurlijk, maar het effect is schitterend. En de strekking is duidelijk: identiteit is vluchtig, het is een kwestie van de ander wel of niet herkennen, en dus jezelf.

Foto: Irmgard Mertens