Voor Theaterkrant schrijven meer dan dertig recensenten. In een serie interviews stellen we ze voor aan onze lezers. Vandaag: Gina Miroula, van jongs af aan houdt ze zich al bezig met theaterkritiek en nu schrijft ze voor Het Parool en Theaterkrant. ‘Mijn recensiestijl is meer invoelend dan technisch.’ (meer…)
Voor Theaterkrant schrijven meer dan dertig recensenten. In een serie interviews stellen we ze voor aan onze lezers. Vandaag: theaterrecensent Tuur Devens. ‘In Vlaanderen gebeuren heel goeie dingen, en ik wil Nederland daarvan overtuigen: kom kijken en programmeer dat meer!’
Hoe bent u begonnen met recenseren?
Goh, eigenlijk heel toevallig. In de jaren ‘70 begon ik les te geven op een middelbare school en schreef ik voor tijdschriften artikelen over onderwijs en hoe je kunst en literatuur aan jongeren kunt aanbieden. Begin ‘80 startte de krant De Morgen en een collega vroeg mij toen om cultureel nieuws en voorstellingen uit de streek aan te kondigen. Later evolueerde dat naar besprekingen. Zo is het langzaam, heel stilletjes, begonnen. In die tijd was dat heel moeilijk bij De Morgen. De krant was in Gent, ik woonde in ‘het verre Limburg’. In die tijd moest je een artikel nog telefonisch doorgeven, met alle fouten van dien in de gedrukte versie.
Waar let u vooral op bij het kijken van een voorstelling?
Waar ik vooral op let is de artistieke noodzaak om dit toneelstuk op de planken te brengen. Wat heeft die mensen gedreven om dit nu op die manier te brengen en voel ik dat ook? De voorstelling moet mij emotioneel, rationeel prikkelen, ze moet mij raken, ontroeren, bij de lurven pakken. Dat is bij mij heel belangrijk. Verder ben ik ook nog van het ouderwetse idee dat vorm en inhoud samen moeten gaan. Ook puur abstract spel of abstracte dans heeft inhoud. Verder wil ik gelaagdheid in tekst, spel en mise-en-scène ontdekken. Ik heb veel moeite met stukken die alleen maar gemaakt zijn om te behagen.
Wat bedoelt u met behagen?
Dat het plezierig overkomt, dat de mensen te zien krijgen wat ze verwachten. Show, spektakel, entertainment. Om een vergelijking te maken: Cirque du Soleil toerde onlangs in Vlaanderen rond. Ik heb dat een keer gezien en dat is mooi, technisch perfect, heel vernuftig. Maar als ik technische en vernuftige mensen wil zien, dan kijk ik liever naar de wereldkampioenschappen atletiek of turnen. Dat is pas echt spannend. Daartegenover heb je Circus Ronaldo, een klein rondreizend familiecircus dat heel mooie, emotionele, ontroerende, pakkende voorstellingen maakt waarin de kwetsbaarheid op de voorgrond treedt. Voor mij moet het allemaal niet gepolijst zijn. Ik houd van kwetsbaarheid op het speelvlak en van de schoonheid van de imperfectie.
Past u uw schrijfstijl aan het genre of de doelgroep van de beschreven voorstelling aan?
Ik probeer eigenlijk altijd gewoon helder te schrijven. Ik heb zowel jongvolwassenen in opleiding als mijn tante voor ogen. Ik wil dat ook zij begrijpen wat ik schrijf. Het was en is nog altijd mijn streven om jonge en oudere mensen warm te maken voor theater. Ik wil niet in een academisch jargon schrijven. Dan kom ik maar minder intellectueel over. Het gaat niet om mij, maar om de beschreven productie.
Ziet u het enthousiasmeren van jongeren voor theater als uw missie als recensent?
Mijn recensies bij de Theaterkrant zijn subjectieve kijkverslagen; ik schrijf wat ik heb gezien en wat ik ervan vind, niet perse om te enthousiasmeren. Dat heb ik wel 25 jaar lang gedaan bij het familieweekblad De Bond. Het blad had een paar honderdduizend abonnees en had veel impact. Ik hoorde van jeugdtheatergezelschappen en culturele centra dat als een voorstelling besproken was in De Bond, dat er ineens veel meer volk kwam. Het blad wilde jongeren en kinderen enthousiast maken voor theater. Er verschenen dus de laatste jaren geen negatieve recensies. De stukken die ik niet goed vond kwamen niet in het blad voor. Nu heeft het blad overigens geen oog meer voor kunsten, en word ik niet meer gevraagd.
De recensies die u voor Theaterkrant heeft geschreven zijn ook opvallend positief ten opzichte van die van uw collega’s. Vindt u dat recensenten te streng zijn geworden? Of dat het doel van recensies verlegd is in de laatste jaren? Of is dat een verschil tussen Nederland en België?
Ik denk dat het mede komt doordat ik alleen maar dingen bespreek die ik wil bespreken en waarvan ik vermoed dat ze goed zijn. In Vlaanderen gebeuren heel goeie dingen, en ik wil Nederland daarvan overtuigen: kom kijken en programmeer dat meer!
Ik vang ook het tegenovergestelde op: dat Nederlandse recensenten veel sneller met sterren gooien dan de Vlaamse recensenten, dat ze in Nederland veel sneller vol lof zijn. En dat ook het Nederlandse publiek sneller een staande ovatie geeft. Om kort door de bocht te gaan volgende anekdote. Ik woonde een aantal jaren geleden in Aachen het schrit_tmacher-festival bij met Duits, Belgisch en Nederlands publiek. Na afloop van een voorstelling kon je precies zien waar de Nederlanders zaten – want die staan direct recht, waar de Duitsers zaten – die beginnen op de vloer te stampen om hun genoegen te uiten, en waar de Belgen zaten – die blijven gewoon zitten en klappen enthousiast. Die staande ovatie in Nederland is zo gedevalueerd. Dat zegt niet meer veel, vind ik.
U zei net dat een voorstelling u moet raken, is dat uw belangrijkste criterium?
Als ik er echt ondersteboven van ben, dan krijgt een recensie zeker een diamantje. Verder heb ik een liefde voor figuren- en objecttheater. Daar wordt nogal eens denigrerend naar gekeken. Als ik dan dergelijke voorstelling bespreek en die goed vind, zal ik daar ook sneller een diamantje op zetten, met het idee van: ‘kijk mensen, dit is ook goed theater’.
Dus een soort protest tegen de algemene blik van de samenleving?
Ja. Maar andersom is het ook zo bij mij, ik zal niet snel naar een musical gaan en die in ieder geval nooit bespreken.
Welke recensie is u het meest bijgebleven?
Een paar jaar geleden schreef ik voor Theaterkrant over Five Easy Pieces van Milo Rau en NTGent. Dat stuk ging over de zaak-Dutroux uit de jaren ‘90 in België. Marc Dutroux had over een spanne van een jaar zes meisjes ontvoerd, gevangen gehouden en misbruikt, waarvan vier het niet hebben overleefd. Milo Rau had een stuk gemaakt over hoe kinderen daar naar konden kijken.
Voor mij was dat nogal emotioneel en moeilijk. Eefje, een van de vermoorde slachtoffers, heeft bij mij in de klas gezeten, daar was ik mentor van. Een paar maanden voordat ze ontvoerd werd, heeft ze nog bij mij in een stuk gespeeld over Kaspar Hauser, die veertien jaar lang in een kelder opgesloten is geweest. Hij wordt ontdekt, de adel pronkt met hem, daarna wordt hij vermoord. Het is hallucinerend dat Eefje speelde wat ze nadien ging meemaken. Om dan een recensie te maken over zoiets was heel moeilijk. Ik kon niet zomaar een relaas schrijven over hoe Milo Rau dat aangepakt had.
Had u het gevoel dat u nog wel een goede recensie kon schrijven hierover?
Dat vond ik wel, maar ik zat daar wel met de emotie. Een recensie is een persoonlijk, subjectief kijkverslag, maar nu werd het een heel persoonlijk verslag, een verslag waarin de andere toeschouwers zich niet konden herkennen. Je wilt het theaterstuk an sich beschrijven, maar ik vind dan ook dat ik als recensent eerlijk moet zijn over wat het bij mij teweeg heeft gebracht.
U schrijft inmiddels al meer dan veertig jaar recensies. Bent u anders gaan schrijven?
In het begin schreef ik vooral informatief, gaf ik niet direct een beoordeling. In sommige gevallen wel, zeker toen ik voor een dagblad in Limburg schreef. Daar waren professionele theatermakers die dingen maakten van zodanig laag niveau dat ik daar dan wel stevig kritiek op kon geven.
De moeilijkheid was vaak dat je weinig ruimte kreeg voor recensies, vaak maar een 450 woorden, of in België 2500 tekens. Vaak vallen dan toch wel nuances weg. Ik heb dus wel geleerd om in korte zinnen veel te zeggen. Nu heb ik mijn draai wel gevonden. Bij Theaterkrant krijg ik meer plaats!
U gaf aan een groot liefhebber te zijn van object- en jeugdtheater; waar komt deze fascinatie vandaan?
In de jaren ‘80 hadden we in het Cultureel Centrum van Hasselt, de stad waarin ik woon, een goede jeugdtheaterprogrammeur, Barbara Wyckmans, en zij liet mij kennismaken met fantastisch jeugdtheater. Vaak werd op jeugdtheater neergekeken. Nu ook nog wel, maar minder. Daar wil ik dan graag over schrijven en een lans voor breken, zodat mensen ontdekken dat jeugdtheater niet stom is, maar heel vernieuwend, fris en emancipatorisch qua vorm en inhoud.
En dat is ook het geval met figuren- en objectentheater, dat ik benoem als ’theater der dingen’. Ook die belangstelling en liefde is per toeval begonnen. Bij ons in huis zat een student van de pedagogische academie op kamer. Die moest voor zijn opleiding naar een voorstelling, had geen vervoer en vroeg of ik hem kon brengen. Dan ga ik meekijken, was mijn reactie. Het was een voorstelling van figurentheater Triangel van Henk en Ans van Boerwinkel. Zo poëtisch. Een openbaring! Daar wilde ik wel meer van zien. En toevallig startte toen in Neerpelt, een dertig kilometer verder, een jaarlijks internationaal poppentheaterfestival. Ik werd een frequent bezoeker en chroniqueur. In 1997 ben ik zelfs als curator aangesteld om het programma samen te stellen.
Tot slot. Als u moet kiezen tussen voor altijd elke voorstelling die u ziet recenseren, of nooit meer recenseren, wat zou u dan doen?
Dan maar alles recenseren. Met graagte! Ik heb afgelopen weken zelfs een paar voorstellingen gezien die ik oh zo graag had willen recenseren. En als een productie zou tegenvallen, dan maar een kort stukje. Maar schrijven zal ik.
Foto: Paul Van Caudenberg
nu ik mijn interview lees, moet ik met schaamrood op mijn wangen vaststellen dat ik het belangrijkste niet vermeld heb: samen met mijn vrouw Hilde bezoek ik de voorstellingen, we praten en reflecteren erover en we overlopen samen de tekst.