Jules Deelder was altijd van mening dat een goede jazzmuzikant dood was, aldus zijn dochter Ari Deelder. Maar al die dode jazzmuzikanten en een springlevend viertal zijn een perfect alibi voor een mooie, muzikale avond. Ari trakteert ons samen met het Benjamin Herman Kwartet op fonkelende jazz, met als inspiratiebron de immense platenkast van haar vader.
Ze heeft Jules, want die is helaas wèl dood, onder haar arm bij zich. Een kartonnen versie van haar vader op ware grootte, die in een hoekje van het toneel wordt neergezet. Levensecht, zoals we hem kennen, je verwacht eigenlijk de hele voorstelling dat hij zal uitbarsten in een van zijn gedichten. Behalve de kartonnen Jules draagt zijn dochter twee koffers met platen en singletjes op. Ze zal erover vertellen, ze gedurende de voorstelling uitstallen, om de nek van haar kartonnen vader hangen nu en dan een flard van een plaatje op de draaitafel laten horen.
Er lijkt sprake van een nieuw genre muziektheater. Na Olga Zuiderhoek, die de platencollectie van haar overleden partner Willem Breuker tot uitganspunt voor een voorstelling maakte, doet Ari Deelder nu datzelfde met de platencollectie van haar vader. Ze heeft Benjamin Herman, ‘de sherpa van de jazz’, gevraagd om haar daarbij te helpen want het duizelt haar alleen al van de duizenden platenlabels waar ze er tientallen van opsomt aan het begin van de voorstelling. Jules was een wandelende encyclopedie, in een tijd dat er nog geen internet bestond verzamelde hij zijn platen en zijn kennis. Eigenlijk is hij de ware sherpa, de anderen laten in beeld, woord en vooral in heel veel muziek horen welke schatten ze in zijn platenkast hebben gevonden.
En dat resulteert in stukken van muzikanten die veelal vóór 1930 zijn geboren. Herb Geller, Ralph Burns, Hank Mobley, Sam Taylor, Jack Sels. Ze worden tot leven geblazen door Benjamin Herman en zijn geweldige kwartet, dat bestaat uit toetsenist Timothy Banchet, drummer Yoràn Vroom en de piepjonge Veerle van der Wal (‘We doen maar één toegift want ze moet zo naar bed’) die net op het conservatorium zit maar met haar contrabas op het podium staat alsof ze nooit anders gedaan heeft.
De foto’s en vooral de filmfragmenten die worden geprojecteerd zijn een fijne, sfeerverhogende toevoeging. We zien de beroemde platenkast in een verder bijna lege, enorme kamer, deels zonder plafond. De platen bestrijken haast een totale wand over de gehele lengte. Jules, op leeftijd, broos en breekbaar, staat wiegend voor de kast, er klinkt een plaat die op de draaitafel ligt. De muzikanten stappen eerbiedig opzij om naar het scherm te kijken, Herman pinkt een klein traantje weg. In een ander fragment vertelt Jules over hoe hij zo stom was om een platenkoffertje vol schatten in de Londense metro te vergeten. Ari Deelder zit glunderend, met warme wangen en een blik vol liefde naar haar fulminerende vader op het scherm te kijken.
Af en toe, wanneer de muzikanten een artiest bespreken waar ze een stuk van gaan spelen, verzanden de verhalen een beetje in geneuzel van jazzliefhebbers onderling die dolenthousiast zijn maar een taal spreken die alleen de echte kenners spreken. Het doet niets af aan het grote geheel: een bijna twee uur durende, warme, liefdevolle collage van superkorte fragmenten van rare plaatjes met grappige toevoegingen van Ari Deelder, wonderlijke hoezen, een klein kwisje ( ‘welke muzikant had net als Jules een fobie voor bellen?’), veel Deelder, maar vooral: heel veel mooie jazzmuziek van geweldige muzikanten.
Jazz is, jazz leeft, gebeurt, beweegt, jazz neemt, jazz geeft, jazz spreekt, jazz doet, dichtte Deelder ooit. In deze voorstelling is dat allemaal aan de hand. De kartonnen Deelder staat er tevreden bij te kijken. Je verwacht bijna dat hij meebuigt aan het eind van deze twee uur durende ode aan de door hem zo geliefde jazz.
Foto: Thomas Bruining