It’s My Party and I’ll Die If I Want To roept vragen op zoals: wat is een danser? En wat maakt een performance interessant voor een publiek? Bevredigende antwoorden levert deze one-man rave niet op. (meer…)
Twee dichters, twee dansers en een musicus brengen verschillende fases in liefdesgeschiedenissen tot leven, in Peach Season. De combinatie van tekst, beweging en geluid resulteert in een overvolle mix van prikkelingen, op een overvol podium.
Terwijl we luisteren naar de jazzstandard Stormy Weather krijgen we als publiek ruim de tijd om het decor van Peach Season te bekijken. Dat is geen overbodige luxe, want binnen een halfronde cirkel van verticaal hangende stroken papier is een complete kringloopwinkel uitgestald. Naast grote meubelstukken als een sleetse bank, een leunstoel en een opengewerkte piano is de grond bezaaid met voorraadblikjes, nepfruit en vintage bric-à-brac.
Het zou een interieur in een nostalgische Woody Allen-film kunnen zijn – als de New-Yorkse filmmaker een sloddervos zou zijn, en niet een notoir neurotische opruimer. De geest van Allen waart trouwens wel door de teksten, waarin de bloei en aftakeling van een romance wordt uitgeplozen. Op het navelstaarderige af.
Met een houding die het midden houdt tussen toneelspel en voordracht spreken de dichters Martin Rombouts en Yvonne Zeegers teksten uit, die verschillende fases in een liefdesrelatie tot leven brengen. Van de geile opwinding in het begin, via huiselijke intimiteit tot bittere verwijten rond een kinderwens.
In het echte leven waren de dichters ooit geliefden, en in een interview meldde Rombouts dat zes jaar WhatsApp-geschiedenis zijn weg heeft gevonden in de voorstelling. Een autobiografische interpretatie zou voor de hand liggen, maar de makers creëren ook op allerlei manieren afstand.
Zo brengen Rombouts en Zeegers hun teksten via een handgehouden microfoon, waardoor ze een soort verslaggeversrol innemen. Terwijl de teksten in het eerste deel de handeling plaatsen in de jaren na een niet nader gespecificeerde oorlog, zouden de venijnige verbale aanvallen in een later stuk best weleens uit de genoemde WhatsApp kunnen komen. ‘I fucking hate you!’ wordt dan beantwoord met ‘I hate fucking you!’ Maar ook hier wordt afstand gecreëerd, door de lappen tekst voor te lezen uit het script.
Een extra laag distantie ontstaat door de dans van choreografe Gaja Caruso en Roni Yaacobi. In een niet al te uitgesproken contemporary dance-idioom – hoekige armen, schokkende schouders, veel hangen en leunen – beantwoorden de dansers de dramatische situaties. Soms komt dat neer op een bijna één-op-één vertaling. Zoals aan het slot, waarin teksten over ex-geliefden die altijd in elkaars leven blijven, terugkomen in een duet waarin vastklampen en liefdevolle omhelzing dicht bij elkaar blijken te liggen. Tijdens een ruziescène illustreren de dansers het uit elkaar groeien door allebei volkomen andere dingen te doen. Terwijl de een een brommerhelm opzet om tafels en stoelen mee te liften, spartelt de ander op de grond met maaiende ledematen.
Componist Rik van der Heuvel blijft aanvankelijk op de achtergrond. Zittend achter de piano, met de rug naar het publiek brengt hij intrigerende zachte geluidjes voort: het knispert, knarst en tikkelt dat het een lieve lust is. De beats die hij later aan de voorstelling toevoegt zijn op zichzelf beluisterenswaardig, maar strijdend om aandacht met tekst en dans pakt het af en toe wel heel erg druk uit.
Tot slot staat er in deze volgestouwde theaterkamer nog een olifant, die niet onbenoemd mag blijven. Rombouts en Zeegers brengen hun teksten in het Engels, terwijl hun uitspraak onmiddellijk duidelijk maakt dat ze geen native speakers zijn. Het is denkbaar dat de makers hiermee op internationale programmeurs mikken. Of, wie weet, is het bedoeld als een extra laagje vervreemdingseffect. Wat de reden ook is voor deze taalkeuze, het werkt voor geen meter. In een lange monoloog over relatiesleur, die zij uitspreekt terwijl ze onder een kanten tafelkleed kruipt, probeert Zeegers een spoken word-cadans te creëren, die prompt spaak loopt op haar polderlandse tongval.
Foto: Marc Henri Queré