Tot twee keer toe begint de voorstelling Afrikan Party als het tegenovergesteld van wat de titel belooft: bij een sterk tegenlicht ontdekken we lichamen op de grond. Drie mannen liggen gevloerd, terwijl een vierde ze bij elkaar sleept en op elkaar stapelt. Dit roept zeker geen associaties op met partytime, tenzij we te maken met de ochtend ná het feest, als iedereen nog katerig en slap zich probeert te herinneren wat er zich allemaal de avond ervoor afgespeeld heeft. (meer…)
It’s My Party and I’ll Die If I Want To roept vragen op zoals: wat is een danser? En wat maakt een performance interessant voor een publiek? Bevredigende antwoorden levert deze one-man rave niet op.
Halverwege zijn performance legt Assi Weitz de dreunende dancemuziek stil om een anekdote te vertellen. Enige tijd geleden vroeg hij een vriend om hem als dj te begeleiden in een voorstelling, waarin hij alleen zou dansen. ‘Maar je bent helemaal geen danser’, antwoordde de vriend. Weitz beaamde dat, maar dit was nou eenmaal wat hij heel graag wilde. Maanden later ontmoette Weitz dezelfde vriend, en vertelde hem dat zijn voorstelling gerealiseerd zou worden. Welke voorstelling? Nou, die ene immers, waarin Weitz zou dansen en waarin de vriend dj zou zijn. Ditmaal zei de vriend dat dat niemand zou interesseren.
Uiteindelijk staat Weitz, onder het pseudoniem De La Klum, dus op het podium zonder dj annex vriend. Vóór de onderbreking heeft hij op verschillende dancetracks al gedemonstreerd dat hij, inderdaad, geen professionele danser is. Maar ja, hij is wel ontegenzegenlijk een persoon die danst. En ook al heeft hij niet de lichaamsbouw, training en souplesse van een geschoolde danser: waarom zou je zo iemand eigenlijk geen danser noemen? Als De La Klum zich zelf graag bestempelt als ‘die-hard dancer‘, wat zou het?
De vervolgvraag die zich onmiddellijk aandient is ook al aangestipt: waarom zouden de moves van een amateurdanser, hoe enthousiast ook uitgevoerd, interessant zijn voor een publiek? Een die-hard dancer kan zijn ding ook voor zichzelf doen in een club, of in zijn huiskamer, niet waar? Wat is de toegevoegde waarde voor een toeschouwer?
Op het podium zien we De La Klum voor zich uit dansen in een rode arbeidersoverall. Een bijpassende rode pet bedekt de kalende schedel met matje. Tussen de nummers door eet hij een banaantje en kleedt hij zich ook een keer om. Op een af en toe meedraaiende video zien we soms dansmoves gedubbeld, zoals een zaagbeweging die terugkomt in een close-up van een mes dat maar niet door een brood heen wil snijden. In andere opnamen zien we De La Klum tegen fel gekleurde achtergronden hannesen met wastafels, huishoudtrapjes en wc-ontstoppers.
De makers – onder wie choreografe Keren Levi, die hier bijdraagt als dramaturge – roepen het beeld op van een man van middelbare leeftijd die zich wil uitleven op de dansvloer terwijl hij daar volgens de heersende hipheidsnormen eigenlijk niet thuishoort. Het typetje De La Klum beweegt ergens tussen camp, cartoon en tragikomedie, maar het is het allemaal net niet. In video en podiumact cultiveert de voorstelling het dilletantisme van De La Klum. Echt overtuigend wordt dat gedweep met enthousiast amateurisme evenmin, al was het maar omdat de video’s te goed zijn gemaakt. Zo zien we in een ambachtelijke montage hoe steeds meer in de handen klappende De La Klums in rode overall het beeld vullen, culminerend in een staande ovatie.
Ach ja De La Klum, wat jij wilt: applausje voor jezelf. Maar misschien had je naar je vriend moeten luisteren.
Foto: Marc Henri Queré