In Hissy-fit richt choreograaf Christian Guerematchi zich op zwarte woede: de innerlijke furie die ontstaat als gevolg van levenslange onderwerping aan uitsluiting, discriminatie en racisme. Aan de voorstelling ging een inhoudelijk onderzoek vooraf waarin Guerematchi onder andere de controversiële theorie van het afro-pessimisme onderzocht, en in gesprek ging met drillrappers. (meer…)
Op vijf lange doeken wordt een witte vlek geprojecteerd. De vlek is vloeibaar, beweegt alsof hij leeft en laat af en toe gaten vallen. Hij doet denken aan een Rorschachvlek waartegen de vier dansers, die via de zaalingang zijn opgekomen, silhouetten worden.
‘Ontheemd’ is het eerste woord dat te binnen schiet als de dansers, alsof ze zich niet helemaal tot elkaar kunnen verhouden, in de verder donkere zaal formaties uitproberen, zich samenvoegen, afsplitsen, maar elkaar nooit helemaal lijken te vinden. Pas als het licht genoeg is en de frases langzaam uitbouwen, zien we hoe gespannen ze eigenlijk zijn. Hun lichamen lijken tegen zichzelf te vechten in een poging vloeiend en gracieus te zijn, wat nooit lukt.
Wat volgt is een spel van disbalans en dissonantie, een onmogelijke poging tot harmonie. De dansers ontmoeten elkaar in duetten, dansen solo’s, maar lijken altijd aan elkaar gewaagd. Twee dansers, inmiddels verkleed in zwarte, nauwsluitende jurken (streng, sober, dystopisch bijna), kijken elkaar aan, maar het is onduidelijk of de blik een poging tot verbinding of een bedreiging is.
Frases herhalen, soms twee, soms vier keer, soms anderhalf. Soms barsten ze uit in capoeira of breakdance, om dan weer gespannen ineen te duiken. Eén van de dansers vormt een tafel, door de ander gebruikt om op te zitten en denkbeeldig aan te eten. De ander gebruikt iemand als voertuig, twee lopen er glitchend achteraan. Het is beklemmend, hoe ze elkaars lichaam nodig hebben – of gebruiken – om in balans te blijven.
Het is knap hoe choreograaf Christian Guerematchi de spanning vasthoudt en dynamiek aanbrengt in een stuk dat zo gespannen is en nooit helemaal uitbarst, waar nooit écht rust of ontspanning is. Maar héél even lijken de dansers los te mogen, als ze synchroon in een cirkel rennen en om en om met een schreeuw een korte solo aankondigen, die uitbundig en acrobatisch is, om weer soepel aan te sluiten in de pas.
Deze spanning is niet toevallig. Guerematchi baseert zijn voorstelling deels op de theorieën van cultuurcriticus en psychoanalyticus Frantz Fanon, wiens ideeën ook wel onder het gedachtegoed van afro-pessimisme worden geschaard. Fanon zegt dat de zwarte persoon fundamenteel het object van twee soorten geweld zal zijn: het koloniale geweld van buitenaf en het innerlijke geweld van pogingen om zichzelf te dekoloniseren — en dat het geweld van de witte kolonialist fundamenteel en niet te ontlopen is. De zwarte mens is gedoemd ontheemd te zijn.
Ook zonder iets over Fanon te weten, wordt dit onontkoombare geweld voelbaar. De vier dansers, abrupt onderbroken in hun uitbarsting, komen uitgeput naar voren en sluiten hun ogen. Ze beginnen woorden te prevelen, woorden waar we eerst nog niets van verstaan, alsof het ongeformuleerde gedachtes zijn. Moeizaam beginnen ze te dansen vanuit stilstand en steeds luider te praten. Er is pijn zichtbaar, het is de choreografie van een innerlijke strijd. Guerematchi lijkt de dansers de ruimte te hebben gegeven om van binnenuit te dansen. Het valt bijna niet op dat de Rorschachvlek op het doek uiteen is gevallen in over elkaar heen wervelende mensen.
Plots verschijnt, achter het middelste doek, een lichtweerkaatsend, buitenaards figuur. De visuals veranderen in een alsmaar stijgende, kosmische wolk, en daar scheurt een saxofoon door de donkere zaal. De freejazzsolo, in stijl van jazzlegende Sun Ra, is prachtig, maar misschien wat vluchtig.
Even later beantwoordt de tekst het voorgevoel dat de saxofonist geen uitkomst is. De bevrijding komt in de vorm van escapisme, en in de wirwar van door elkaar gemonteerde tekst, terwijl de saxofonist, inmiddels naar voren getreden als danser (in een geweldige sciencefictionversie van Sun Ra’s faraomasker), horen we: ‘We don’t need to fit in anymore, but we won’t need to fit in anywhere.’
De kenner van Sun Ra herkent hier zijn filosofie: muziek als verheffende ervaring die leidt naar een verre, buitenaardse toekomst, waarin de zwarte persoon vrij is. Even vieren we de ontsnapping op een soort clubversie van Parliaments Give Up The Funk, maar de hookline wordt al gauw wat irritant, en dan een beetje eng, tot hij helemaal weggedraaid wordt en een unheimische beat overblijft. De metafoor voor een vrije toekomst blijft een droomwereld: achter de doeken gaan de dansers staan, ze kijken omhoog, wachtend op het mothership.
In alle veelheid voelt alles net iets te weinig gekozen. Boosdoeners zijn vooral de muziek in het eerste deel en de tekst in het tweede. De muziek is opgeknipt in verschillende tracks, electronisch, club-achtig, soms meer sci-fi soundscape, soms vooral beat. Maar wanneer die muziek ingezet wordt en wat die, behalve een wat duistere sfeer, neerzet, blijft modderig. Soms voelt het te gefraseerd, alsof de playlist na een korte pauze een nieuw nummer inzet. Vreemdere overgangen en meer verknipte ritmes had beter gepast bij de opbouw zonder catharsis, één lange track had het geheel kunnen dragen. Een frase die in stilte wordt gedanst (het gehijg, de onverbloemde spanning in hun lijven) verraadt misschien zelfs de overbodigheid van geluid.
Tekst lijkt vooral te worden ingezet om tot onverstaanbaar te worden bewerkt en verknipt, waardoor het meer een muzikaal element wordt dan inhoudelijk bijdraagt. Als er dan toch een zinnetje hoorbaar is, zijn het woorden als ‘funk it up’, een iets te nietszeggende zin, zo losstaand. Het jammere is dat de verhouding tussen de woorden en de dansers daar rommelig van wordt. Dat zit de intense beleving in de weg. Daarbij is het bijna zonde van de poëzie van Sun Ra die de makers hebben gebruikt, wiens autonome kracht door de geluidsmontage wordt ontnomen.
Twee delen, twee gedachtestromingen: afro-pessimisme en afro-futurisme. In Funk gaan de twee een gesprek met elkaar aan. Het is interessant om een choreografie te componeren in het spanningsveld tussen die twee verschillende soorten onmogelijkheid. Door dat met de volle wijdspanne van de dansers te doen, zowel mentaal als fysiek, is lovenswaardig. Funk is een rijke voorstelling, waarin vooral de choreografie van het eerste deel als een huis staat: intensief, verwarrend, grimmig.
Foto: PixelStream Media (Hector Andres Ruiz Mondragon)