Het Fonds Podiumkunsten kent ruim 45 miljoen euro toe om podia, gezelschappen, ensembles en festivals tegemoet te komen in de coronacrisis. Ruim 23 miljoen euro gaat naar de podia en 22 miljoen euro wordt toegekend aan meerjarig gesubsidieerde gezelschappen, ensembles en festivals. (meer…)
‘De stelling van Melle Daamen, directeur van de Stadsschouwburg Amsterdam dat Nederland veel te veel kunstgezelschappen heeft, is niet alleen regressief en negatief, maar bovendien irrationeel.’
Dat schrijft regisseur, cultuurfilosoof en theaterproducent Ab Gietelink in een reactie op de opiniebijdrage van Daamen in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag. ‘Daamen spreekt vrijblijvend over samenwerkingen, fusies en opheffingen. Het mankeert hem alleen aan harde cijfers met kosten-batenanalyses. Na de kaalslag van Zijlstra, waarin de helft van de kunstgroepen werd opgeheven, voelt zijn vertoog als een dolksteek in de rug van de podiumkunstenaars,’ vervolgt hij. ‘Er zijn in Nederland volgens cijfers van de VSCD ongeveer 250 schouwburgen met in totaal 400 zalen en 40 duizend professionele voorstellingen per jaar. Daarnaast zijn er 150 culturele centra en kleine theaters. Nederland heeft minimaal 100 kunstfestivals. Voeg daarbij de duizenden lagere scholen en honderden middelbare en hogere scholen met vaak eigen zalen. Denk verder aan de honderden monumentale zalen en geregeld bespeelde buitenlocaties en men realiseert zich de enorme potentie om alle kunstinitiatieven ruimhartig te programmeren. Tegenover al die voorzieningen staat het schamele aantal van in totaal 91 gesubsidieerde theatergezelschappen, dansgroepen en muziekorkesten, die maar 15 procent van de schouwburgprogrammering invullen.
Heeft Nederland teveel schouwburgen en zalen? Ik pleit voor positieve expansie, waarin we al die prachtige gebouwen als uitdaging voor de kunstwereld zien. Nederland heeft veel meer gesubsidieerde kunstgroepen nodig om alle nieuw gebouwde theaters hoogwaardig te kunnen bespelen.
Veel meer groepen dus, maar volgens andere subsidiemechanismen. Er is met name grote behoefte aan kunstgroepen, die in de provincie, buiten de G20, geprogrammeerd worden en daar ook publiek kunnen opbouwen. Dat eist een wijziging in het actuele subsidiebeleid.
We moeten af van de destructieve praktijk waarin kunstcommissies geld geven aan andere groepen dan schouwburgdirecties willen programmeren. Vrije producenten met ongesubsidieerde kunstproducties doen het vaak beter dan gesubsidieerde kunstapparaten. Subsidieer met name die voorstellingen die in de provincie geprogrammeerd worden en geef podiumdirecties daar een programmeringbudget voor. Wethouders, beleidsmakers en theaterdirecteuren dragen voor dat budget een verantwoordelijkheid.
Politici en bevolking denken dat we in Nederland een kunstbeleid hebben. In werkelijkheid hebben we een zalensubsidiebeleid. Het leeuwendeel van cultuurgeld gaat naar dure gebouwen en apparaten, maar een klein deel gaat naar kunstproducties en kunstenaars.
De subsidiekruimels zijn voor de kunstenaars. Als je het niet in de markt verdient, heb je geen bestaansrecht. Leraren en zorgverleners zijn volledig gesubsidieerd. Voor kunstenaars is Nederland een hardvochtig land. Vaste acteurs- en kunstenaarsbanen zijn in de kunstensector bijna verdwenen. Bijna alle Nederlandse artiesten en theaterkunstenaars zijn vogelvrij en overleven afhankelijk van de grillige opdrachtenmarkt. Niet kwaliteit, maar televisiebekendheid speelt daarin vaak een beslissende rol. Naar schatting 5 procent van artiesten en kunstenaars kunnen daar goed van bestaan, 25 procent heeft min of meer een inkomen en weet zich te handhaven. Zeker 70 procent van alle professionele en ervaren kunstenaars kan daar onvoldoende van bestaan. Zij leven in feite onder het bestaansminimum of overleven op andere verdiensten buiten de directe kunstensector. Nederland is armoedig in vergelijk met het Duitse en Franse model, waar veel ruimere middelen zijn voor kunst- en kunstenaarsbeleid. Zelfs het Vlaamse model is voor kunstproducties vriendelijker dan het Nederlandse. Redelijke uitkoopsommen garanderen daar ten minste dat optredende kunstenaars worden betaald. In Nederland is vaak sprake van recettedeals, waarbij gesubsidieerde instellingen tegenover ongesubsidieerde kunstenaars ook nog een deel van de recettes claimen.
Toch is er reden om ook op positieve wijze naar de podiumkunstensector te kijken. Nederland heeft een prachtige infrastructuur aan gebouwen en professionele apparaten in alle grote en kleinere steden. De professionele podiumkunsten genereren een slordige 1 miljard aan omzet. 55 procent verdienen de instellingen zelf, 25 procent is gemeentelijke subsidie en 20 procent rijkssubsidie. Nederland bezit een kwalitatief hoogontwikkelde en internationaal gezien zeer diverse kunstsector met enorme deels onbenutte potentie. Er wordt alleen veel te cynisch geoordeeld over de publiekspotentie in de provincie en het subsidiebeleid hierin is contraproductief.
Wat te doen? Het is een positief feit dat gemeenten ruimhartig theaters en culturele centra hebben gebouwd, maar net als scholen en zorginstellingen kunnen die niet commercieel draaien. Bestuurders neem uw verantwoordelijkheid! U betaalt vaak te weinig voor de exploitatie en u vergeet de optredende kunstenaars. Fatsoenlijk betalen doet u via geoormerkte programmeringgelden en een minimum uitkoopsom. Wanneer uw gemeente voor tientallen miljoenen een theater bouwt of verbouwt, dan is de consequentie dat u jaarlijks een paar miljoen ter beschikking moet stellen voor exploitatie en programmeringgeld.
In een toekomstig kunstbeleid zou de gerealiseerde prestatie van de kunstgroep leidend moeten worden. Subsidie volgt de voorstellingsprestatie. Aanvankelijk stelden OCW en het Fonds Podiumkunsten voor het kunstenplan 2013-2016 ‘geobjectiveerde prestatiecriteria’ op, met een vast bedrag per gerealiseerde voorstelling. Spreiding over meer groepen met in totaal meer speelbeurten en meer bereikt publiek lag voor de hand. De oude kunstcommissie cultuur had echter nog steeds de macht en schafte in de geest van Zijlstra de helft van de kunstgroepen af. Een beperkt aantal uitverkorenen werd volledig gesubsidieerd, maar kreeg zware (onhaalbare) speelverplichtingen opgelegd. De rest kreeg niets.
Wat moet anders? Subsidies moeten meer worden gespreid op basis van gerealiseerde prestaties. Als een productie in staat is een fors aantal speelbeurten te maken verdient ze zo haar subsidie en verwerft tegelijk maatschappelijke legitimatie. Burgerij en politiek zullen kunstgroepen liever willen betalen voor concreet gespeelde voorstellingen dan voor de presentatie van papieren plannen. Schouwburgdirecteuren en programmeurs bepalen door programmering indirect wie wel en wie geen subsidie krijgt. Zij dienen verantwoordelijkheid en middelen te krijgen om meer kunstgroepen te programmeren. De podiumkunsten krijgen dan alsnog de kans om publieksmatig expansiever en succesvoller te worden. Wanneer we de echte cijfers laten spreken is de conclusie onafwendbaar. Nederland heeft veel te weinig kunstgezelschappen.’
Geachte heer Gietelink,
Met interesse heb ik uw betoog gelezen. Ik deel de opvatting dat bestuurders zich verantwoordelijk dienen te stellen voor de exploitatie van de door hen neergezette podia. En dat zij meer oog dienen te hebben voor de kunstenaar in plaats van de commercie.
Echter, ik deel uw mening niet wat betreft de infrastructuur. Uit eigen ervaring heb ik helaas moeten constateren dat de theater/podiumdichtheid in Nederland veel te groot is. Net zoals u zegt, heeft iedere stad, ieder dorp, iedere school wel een zaal of een podium. Deze heb ik voor een groot deel mogen bespelen op een van de tournee’s die ik maakte. (de laatste met Nijntje de Musical) Het gevolg van een zo’n grote dichtheid is een vaak slecht gevulde zaal. Er zijn te veel stoelen. En er is niets zo vervelend voor een artiest om voor een slecht gevulde zaal te spelen. Ik zou het dus omdraaien: herzie de infrastructuur. Niet ieder gat een eigen zaal. Laat het publiek iets langer reizen. Zo hoeven er ook niet meer kunstgezelschappen te komen. De gezelschappen die er nu al zijn, en ik moet u eerlijk zeggen dat ik de aantallen voor een klein landje als het onze wel al groot vind, genereren dan meer publiek en als vanzelf meer speelbeurten. Schaarste vergroot de vraag. Vergroot men het aanbod, slaat men de vraag dood. Nederland zit aan zijn grenzen qua expansie. Het aanbod is diffuus geworden omdat iedereen voor zichzelf begint vanwege ‘de markt’. En als men dan al geprogrammeerd wordt in een kunstencentrum of een van de vele kleine zalen, komt er bijna niemand op af. Ik de provincie waar ik woon, Limburg, ondervind ik het aan den lijve. De gezelschappen die hier gevestigd zijn (Toneelgroep Maastricht en het Laagland. Ik hou het even bij toneel) hebben al de grootste moeite om hun publiek bij zich te houden. Los van alle losse, nieuwe, individuele initiatieven die bijna nergens een voet tussen de deur krijgen. Wat dat betreft vond ik het betoog van de heer Daamen moedig en fris. Durf te erkennen dat Nederland dichtgesmeerd is met podia en een overaanbod. Laat de kunstensector eerst weer eens ademen. Dat begint onderaan, bij het onderwijs. Beperk het aantal kunstvakopleidingen om zo de aanwas van (podium)kunstenaars overzichtelijk te houden. Maak het vakgebied beschermd. Niet iedereen is kunstenaar als hij of zij dat zegt. Nogmaals, in een tijd van overdaad, zorg voor schaarste. Bloei zal volgen.
Rufus Hegeman (acteur)
Rufus, trek consequenties uit uw woorden, stop met het acteren en verklein daarmee ‘de markt’. Bedenk, in elk huis staan drie tv’s ga er met de bakfiets huis aan huis langs en haal ze op, samen met een paar stoelen of een bank en al die teveel aan zalen en zaaltjes zullen weer vol lopen.
Is er een wethouder die dit mee leest? Schakel in uw dorp of stad tussen 20uoo en 22u00 voor huisgezinnen de elektra uit, wees moedig, ja ook in Amsterdam. Behalve dat u het klimaat een dienst bewijst, zal de exploitatie van theaters en podia in uw dorp of stad exponentieel toenemen. En, gezien de energiebesparing die wordt gerealiseerd gratis koffie en na afloop de eerste 2drankjes gratis.
Ik beloof jullie dat er binnen de kortste keren een heus tekort is aan acts en Rufus zijn bakfiets kan verpatsen voor meer geld want iedereen wil plots van zijn televisie af.
Jan-Willem
Beste Rufus Hegeman,
Dank voor je reactie. Hierbij een kort weerwoord.
Sorry. Ik geloof niet in regressieve sprookjes. Schaarste maken, schept geen bloei, maar meer schaarste. Zijn er teveel podia en zalen in Nederland? Mogelijk, maar de podiumexpansie is een feit. Niet het Rijk, Niet de Raad van Cultuur, Niet de kunstwereld bslist dat. De gemeenten bouwen zelf. Assen, Sneek, Nijverdal en vele anderen hebben de afgelopen jaren voor ieder tientallen miljoenen gebouwd en ingericht. Dat geld kan je jammergenoeg niet overhevelen naar kunstgroepen.
Het is hun keuze en toekomstige emancipatiedrang.
De kunstwereld kan nu kiezen. Wil ze in de aanval en kunst ook in de provincie een bodem geven en publiek binden? Of wil ze zich terugrekken in een paar grote steden en de rest overlaten aan het amusement ? Waarmee ze in de toekomst haar eigen legitimatie vernietigt. Melle Daamen wil nog meer afbreken. Hij pleitte op 13/12 in het NRC voor de opheffing van het Utrechts Stadsgezelschap. In Duits perspectief heeft Nederland gewoon een ontwikkelingsland mentaliteit als het over kunstspreiding en middelen gaat. We maken nog redelijk kunst, maar voor veel te weinig geld. Men wil in die plaatsen schijnbaar een podiumkunsttraditie en publiek opbouwen. Prima. Wij als kunsenaars willen daar graag optreden en kunst spreiding geven, desnoods voro wat minder publiek, maar daar dan wel redelijk voor betaald worden. Zal dat publiek makkelijk gaan komen? Nee, dat gaat tijd kosten.
Maar voor de gemeenten en voor de kunstgroepen is dat de uitdaging van de toekomst.
Ab Gietelink
Goed stuk Ab, dank. De ‘bijdrage aan de discussie’ van Melle Daamen heb ik met verbazing en afschuw gelezen. De kunstensector wordt de keel dicht geknepen en hij pleit voor een vcrstard bestel, waarin elke vorm van diversiteit verdwenen zal zijn. Fijn dat je een helder tegengeluid laat horen.