Vier performers in decoratieve kostuums – misschien zijn ze inheems, misschien een variant daarop – staan uitgelicht opgesteld op een donker podium, terwijl een elektronische soundscape de geluiden van het regenwoud suggereert. Er is tijd om te kijken. Het oog- en oorstrelende uitzicht roept gemengde gevoelens op, omdat het doet denken aan een fotoboek, een Unicef-kalender of zelfs een diorama zoals ik het lang geleden zag in de kelders van het Koninklijk Museum in Tervuren: ‘exotische’ anderen als specimen tentoongesteld, losgezongen van een uiterst pijnlijke politieke context en geschiedenis.
Eigenlijk opent Sporen van haar al eerder, met een geluidsfragment waarin Miriam Makeba zich verontwaardigd uitspreekt over wie geschiedenis schrijft. Je bestaat pas als de witte man gekomen is, je land heeft bezet en het een naam heeft gegeven, zegt de stem spottend. Het geeft het openingsbeeld iets weerbarstigs. De schoonheid blijft, maar hij verandert van toon, van lading. Er wordt een speelveld geopend, in stilte, bewegingsloos, tussen de tekst en het beeld.
Dan beginnen de vier performers te dansen. De relatief eenvoudige bewegingen worden niet unisono uitgevoerd. De kracht van strak georganiseerde gezamenlijke dans, die zo vaak wordt ingezet om indruk te maken, is achterwege gelaten. De verschillende lichamen van de dansers blijven zo overeind, gaan niet op in een homogeen beeld. Het gaat meer om de beweging, het ritme dat tussen de vier onderling wordt geproduceerd en de energie die daardoor loskomt. Die intensiteit wordt dan aangevuld met de stem en het sprekende gezicht van Angelika Naingie.
Ze spreekt over haar. ‘Als mijn haar kon praten, zou het over pijn vertellen.’ Zonder veel omhaal komen er via de tekst talloze, poëtisch geformuleerde, pijnlijke beelden voorbij, over ontworteling en scheiding, of verlies en geweld, koloniaal geweld, meestal in het Nederlands, maar ook in het Saramakaans. Door het haar te laten praten blijft er voor haar en de andere performers ruimte om hun eigen gang te gaan. Ze worden niet vastgepind in ‘exotische’ schoonheid noch in het verhaal van tot slaaf gemaakten.
Over de oceaan als waar verplaatst worden, mengt zich met in de rivier springen om aan het plantageregime te ontsnappen. Pijn en bevrijding naderen elkaar. Opnieuw beginnen is een terugkerend thema, loslaten ook. Vluchten van de plantage, met rijstkorrels verstopt in dikke strengen haar om zo je eigen veldje te beginnen in het woud, is een van de verhalen die aangestipt worden, maar die ook altijd opgaan in de dromerigheid van de voorstelling. Geluid en video, het ritmische stappen van de voeten, het zwaaien van de armen en de kostuums en het spreken van de teksten bereiden de toeschouwer voor op de trance van het tweede deel.
Want de beweging van de haardossen en de strengen aan de prachtige kostuums van Daphne Karstens gaan over in de beweging van water, eerst in de tekst en dan in de abstracte videobeelden, die videast Bouba Dola breeduit over het podium laat bewegen. Of het nu de voorouders en de doden zijn die spreken in het geruis van de wind in het gebladerte, of de glamourous appearances van self-empowerment op de catwalk die ook nog even voorbijkomt – de dansen en teksten die het eerste deel van de voorstelling een stevige ondergrond geven, lossen op in een uiterst dromerig en beeldschoon tweede deel. Ze keren alleen nog als muzikaal of visueel ritme terug in de sound- en videoscape van Dola en Ivo Bol.
Ook de choreografie van Dayna Martinez Morales neemt dan een andere wending. Kostuums en lichamen, beeld en geluid versmelten en leveren een kluwen op van elkaar ondersteunende en samen bewegende mensen, dingen en abstracte vormen. De langgerekte en uit zijn voegen barstende scène van louter golvende bewegingen heeft rituele aspecten, verwijst naar camouflage, gezamenlijk onderduiken en overleven, maar lijkt ook gewoon een uiting van troostend gevoel, zoals bepaalde dans en muziek dat nu eenmaal doen.
En dan breekt de voorstelling nog een keer. ‘Ga terug naar je eigen land.’ Boos komt het gedicht van Babs Gons eruit. Maar Naingie, die dichter is en sinds enige jaren acteur – ze was eerder te zien in Sixth van Priscilla Vaudevelle – buigt de even laffe als lamlendige belediging om en geeft hem haar eigen zin en context, huldigt haar land met misschien wel de meest rake tekst van de voorstelling.
Het verhaal over marronage, het verzet tegen slavenhouders en plantage-eigenaren vanaf het begin van het koloniale regime in de zeventiende eeuw, krijgt in Sporen van haar niet zozeer een historische vorm, maar wordt vertaald naar een hedendaagse mentaliteit van samen uitvinden en vormgeven, woorden kiezen, beelden en bewegingen delen, je samen uiten en uitspreken.
Sporen van haar heeft als voorstelling zo ook iets heel ontwapenends, brutaals en onpretentieus, haast punk en bevrijdend in de schots en scheve vorm die de voorstelling soms aanneemt, naast de fijnzinnigheid van veel elementen. De voorstelling maakt ruimte, waardeert stilte, verheft de tekst niet boven de andere uitdrukkingsvormen, en laat zien waar de samenwerking tussen de verschillende makers en spelers is uitgekomen.
De zachtaardigheid en vrijheid van deze regie van Berith Danse en Marroncultuur-specialist Josè Tojo is buitengewoon opvallend en werkt heel aanstekelijk, omdat ze dwars op de logica van de well made play en de vlekkeloze productie staat. Dit soort vrijmoedig werk wil je vaker zien in het theater.
Foto: Moon Saris