Al badend wil regisseur Ola Mafaalani carrièrevrouwen inspireren om hun ‘feminiene kracht te doen ontwaken’. Van 24 februari tot en met 26 maart staan veertig glazen baden klaar in ‘t Kromhout museum in Amsterdam, waar vrouwen in vijf sessies in volledige afzondering een ‘transformerend theaterritueel’ ondergaan. Afgelopen woensdag presenteerde Mafaalani, samen met theatermakers Anna Drijver, Nazmiye Oral, Naomi van der Linden en Adelheid Roosen, het project. (meer…)
Het afgelopen decennium maakt vooral één theatervorm een enorme opmars: de regionale productie. Producties waarbij veelal amateurs, professionals in wording en professionals binnen een hybride theatervorm op locatie onderwerpen, verhalen en gebeurtenissen uit de regio vertellen. Producties die vaak gemaakt worden met subsidies die afkomstig zijn van de gemeente, regio en provincie, binnengehaald met de belofte van talent- en cultuurontwikkeling binnen de regio. Maar worden die beloftes ingelost? Wat brengen deze producties voor de bezoeker en het talent uit de regio? En hoe regionaal zijn die producties echt?
Dat deze producties qua bezoekersaantallen een succes zijn en daarmee financieel interessant voor theaters en producenten maakt dat we ze als paddenstoelen uit de grond zien schieten in de zomer, maar ook steeds vaker in de winter. Ripperda, Boer Koekoek, Het was zondag in het zuiden, De vergeten Twentse lente, Dhlomo, Harmonie en Fanfare zijn een aantal producties die de afgelopen maanden in première zijn gegaan. Daarbij speelden de laatste vier allemaal in Overijssel tussen april en juli van dit jaar. Vooral deze vier producties zullen het onderwerp zijn in deze analyse.
‘Uit de regio.’ Wat bedoelen we daarmee en wat is de gevoelswaarde ervan? Binnen het in de markt zetten van bijvoorbeeld restaurants worden steeds meer termen gebruikt als ‘regionale producten’ of ‘van locale teelt’. Dat houdt bij één van de toprestaurants van de wereld, De Librije in het Overijsselse Zwolle, in dat ze bij Eef Stel in Dalfsen hun groenten halen. Regionaal is in dat geval: binnen 15 kilometer. Het vlees komt veelal bij slagerij Ter Weele uit Oenen vandaan, ongeveer 30 kilometer van het restaurant. Als toprestaurant laat je hiermee zien dat je graag met het beste uit je eigen regio werkt en dat het zich kan meten met wat er mondiaal op dat niveau gedaan wordt. Als consument associeer ik ‘uit de regio’ met woorden als: betrouwbaar, herkenbaar, toegankelijk, laagdrempelig, klimaatneutraal en steun aan locals als het aankomt op het bezoeken van een eetgelegenheid.
Maar hoe zit dat bij theater? Wat verwachten we daarbij als we het over ‘uit de regio’ hebben? Ik zal laten zien dat er twee soorten percepties zullen zijn. Allereerst zij voor wie voorstellingen gemaakt worden: het publiek. De bezoekers van de regionale producties zijn grotendeels mensen uit de regio. De afgelopen jaren voerde ik voor en na voorstellingen verschillende gesprekken met bezoekers van regionale producties. Geen officieel diepgaand perceptieonderzoek, maar gesprekjes waarin ik als bezoeker andere bezoekers uit interesse vraag waarom ze zijn gekomen. Het nummer één antwoord is: ik ken iemand die meedoet. Gevolgd door: het verhaal of onderwerp spreekt mij aan. Soms komt ter sprake of ze ook vaker naar het theater gaan. Ze zeggen dan vaak dat ze liever naar ‘dit soort voorstellingen’ gaan dan naar ‘echt theater’.
Een werkelijk perceptieonderzoek zou op dit punt interessant zijn. Mijn persoonlijke conclusie hieruit is echter dat een grote vorm van betrokkenheid met het thema en de medewerkers van de producties – twee zaken die we als ‘regionale invloeden’ kunnen zien – ervoor zorgen dat de bezoekers die ik sprak graag naar deze voorstellingen gaan. De uitverkochte tribunes en verlengde speelperiodes laten zien dat het publiek de regionale producties omarmt en dat daarmee cultuurontwikkeling in de regio gestimuleerd wordt.
De andere kant is de ‘talentontwikkeling in de regio’ die deze producties nastreven. Veel van deze producties zouden geen doorgang vinden als niet tientallen, zo niet honderden vrijwilligers onderdeel zouden zijn van productieteams en casts. Van parkeerwachter tot orkestlid tot het spelen van een bijrol: zij dragen op hun manier bij aan producties in hun regio. Deze vrijwilligers zijn in twee groepen te verdelen: ‘vrijwilligers voor de leuk’ en ‘vrijwilligers met een ambitie’.
Er zijn vrijwilligers die het leuk vinden om voor een paar weken onderdeel te zijn van een productie, maar niet (meer) de ambitie hebben om daar hun beroep van te maken. In de kunstsector ook wel gekenmerkt als: amateurs. Een woord dat in mijn optiek in de westerse wereld een vrij negatieve lading heeft gekregen als het door ‘professionals’ uit wordt gesproken. Terwijl het in de basis ‘liefhebber’ betekent. Ik zou graag willen dat professionals – ook binnen de theaterwereld – zich af en toe weer wat meer als ‘amateurs’ gedroegen en de liefhebber in zichzelf hervonden, maar dat terzijde.
Daarnaast staan er ook vrijwilligers klaar die dolgraag van hun taak binnen zo’n productie in de toekomst hun werk willen maken. Dit zijn veelal jonge mensen die als amateurs de weg naar het MBO of HBO nog moeten vinden of zij die een professional in wording zijn omdat zij al een MBO- of HBO-opleiding volgen: stagiaires.
Waarom zet ik dit zo uiteen? Om duidelijk te maken dat er een hele grote groep is die zich in het zweet werkt voor een maaltijd, soms een vergoeding, maar bovenal voor de ervaring.
Naast deze enorme hoeveelheid aan vrijwilligers staan de professionals; het betaalde hart van de regionale producties. Producenten, productieteam, decor-, kostuum-, licht- en geluidsontwerpers, tekstschrijvers, componisten, regisseurs, muzikanten, muzikaal leiders en acteurs. Waar komen deze hoofdzakelijk vandaan? Misschien raadt u het al: van de vier producties die in Overijssel speelden komt een groot deel van de betaalde krachten niet uit Overijssel of de regio maar uit de randstad.
Nu wil ik absoluut geen discussies voeren of deze randstedelingen kwaliteiten met zich meebrengen. Ik ben groot fan van het werk dat regisseurs Liesbeth Coltof, Jaspers Verheugd, Ko van den Bosch en betrokken creatives en cast de afgelopen jaren naar de Nederlandstalige theaters brachten. Ook de recensies over de voorstellingen waar ik het over heb waren overwegend positief.
Maar ergens wringt de schoen als een regio goed genoeg is om een voorstelling te maken, er een heleboel goede (bijna) gratis krachten te vinden zijn, maar dat er bij het aanstellen van betaalde krachten bijna steevast gekozen wordt voor gekende namen die van (ver) buiten die regio komen.
Dit verschijnsel zien we helaas binnen heel veel sectoren in Nederland. De randstad lijkt de standaard te stellen, waarbij we erin zijn gaan geloven dat we – om ook een hoge standaard te behalen – met regelmaat mensen uit de randstad in hoge functies plaatsen in ‘de regio’. Deels is dat misschien ook een kwestie van ‘eigen schuld, dikke bult’ want de nuchterheid en bescheidenheid die veel bewoners van bijvoorbeeld noordoostelijke provincies zich aanmeten is ook iets waar men zelf doorheen kan breken. Maar het helpt niet mee als instellingen en bedrijven daarin geen voorbeeldfunctie aannemen. Ook in de culturele sector zien we dit. De term ‘brengt een eigen netwerk’ met zich mee is dikwijls te vertalen naar ‘heeft connecties in de randstad’.
Dus hierbij wil ik hen die al die prachtige regionale voorstellingen produceren vragen om de regionale waarde van deze voorstellingen verder uit te breiden en te verankeren. Neem de uitdaging aan om zoveel mogelijk mensen uit de regio op betaalde functies te zetten, blijf iedere keer de moeite nemen om goed te zoeken naar dat talent uit de regio en waar het echt niet anders kan zoek in de aangrenzende provincies, maar probeer weg te blijven van de vaste geijkte namen die regisseurs zelf met zich meebrengen.
Niet alleen bij de producenten ligt een taak. Ook subsidieverstrekkers kunnen hier een aandeel in hebben. Het zijn namelijk de klinkende namen – niet het onbekende talent uit de regio – die subsidies veel sneller en makkelijker bij producenten laten komen. Natuurlijk heeft dit alles met bezoekersaantallen en geld te maken. Maar de regionale bezoekers zeggen dat ze komen voor de thema’s en de mensen die zij kennen uit hun regio. Sterker nog: de hoeveelheid aan amateurs die in een productie meespeelt is een verdienmodel op zich, want een ieder neemt weer diens eigen achterban mee. Dus als er meer regionale creatives en cast aangetrokken gaan worden voor betaalde functies, dan zullen er misschien zelfs nog wel meer mensen vanuit de regio komen.
Daarnaast is het voor gemeenten en provincies alleen maar goed dat het geld van subsidies uitbetaald wordt aan mensen uit de gemeenten en provincies waar de subsidies worden afgegeven, want dat geld wordt waarschijnlijk ook weer grotendeels uitgegeven in de gemeenten en provincies. Dat is investeren in Talent- en Cultuurontwikkeling en het toekomstbestendig maken van regio’s die nu langzaamaan leeg stromen richting de randstad.
As kritische lezer van dit stuk zal u zich vast afvragen: wat is jouw belang? Is er sprake van vooringenomenheid? En het antwoord is: absoluut! Ik ben opgegroeid in Overijssel, ik heb het grote deel van mijn kunstonderwijs gekregen in Overijssel, ik woon al 18 jaren in Zwolle, ik werk als theatermaker en ben senior docent op een MBO theateropleiding in Overijssel. Dus ja, ik gun het collega’s en studenten in alle regio’s van Nederland en mijzelf dat we allemaal op waarde worden geschat. Zoals ons Zwolse toprestaurant de spruiten uit Dalfsen op waarde weet te schatten.
Martijn Boer. Deze brief is met meerdere professionals uit Overijssel besproken en zij allen onderschrijven het besproken probleem en de urgentie ervan.
Foto: Ben van Duin – Boer Koekoek
mijn eerste reactie is: wat een helder en eerlijk verhaal. en ik ben het er grotendeels mee eens.
een uitgebreider verhaal komt er nog, maar niet vandaag. Ik ben één jaar getrouwd en dat vieren we met een etentje.
Misschien is het een logisch gevolg van het feit dat er geen toneelacademies (acteurs, dans, regie) in de provincie zijn.
Daarnaast vind ik de samenwerking met krachten uit de randstad versterkend werken op het gebied van zichtbaarheid en kwaliteit.
Hoi Gerard en Jolmer,
Allereerst Gerard; bedankt voor jouw eerste reactie en ik wacht jouw uitgebreide reactie graag af. Nog gefeliciteerd met jullie eerste huwelijksjaar en de prijs die jullie (lees: Simone Kratz en Gerard Cornelisse) samen met jullie hele team ( Werner Welslau, Ellen Kremers en Ellen Wisse) hebben gewonnen bij het Wilminktheater.
Ten tweede Jolmer; jij ook van harte gefeliciteerd met de Cultuurprijs Overijssel 2023 die Theatergroep De jonge honden (TGDJH) in de wacht heeft weten te slepen.
Jouw argument snap ik deels en ik ben het er deels niet mee eens.We hebben buiten het randstedelijke gebied genoeg opleidingen die mensen opleiden binnen de theatersector. Dit hoeft niet altijd een HBO academie te zijn en jij lijkt mij daar een uitstekend voorbeeld van. Ook al heb je ook een HBO opleiding Geschiedenis genoten, het is niet de opleiding die jou De jonge honden deed laten opzetten. Dat was een MBO opleiding die we nu als opleiding ‘Acteur’ bestempelen. Dus dat er gebrek aan opleidingen is is in mijn optiek niet waar.
Nu maak jij met TGDJH ook tour producties en dat is voor mij anders. ‘De scheepsjongens van Bonte koe’ en ‘Oorlogswinter’ hadden niet de intentie om een regionale productie te zijn, want het speelde op verschillende plekken en had boeken uit de Nederlandse literatuur als uitgangspunt. Dus daarbij is die regionale urgentie minder aanwezig, omdat het niet regio gebonden is. Al zou ik natuurlijk ook voor die producties het toejuichen om ook in de regio Zwolle en de provincie Overijssel te blijven zoeken naar jouw cast en crew. Want er is talent genoeg.
Als ik als voorbeeld kijk naar jullie ‘De spaghetti rellen’ dan is die regio functie wel enorm van toepassing en had jij kleine Jolmers in de dop de mogelijkheid kunnen geven om het toneel te kunnen pakken en hun verhaal uit hun regio te laten vertellen. Zowel als spelers als wel als crew.
Wat ik interessant vind is dat jij zegt dat het voor jou versterkend werkt om met mensen uit de randstad te werken op punten van zichtbaarheid en kwaliteit.
Hoe merk je dit? En hoe toets je dat?
Volstrekt eens met Jolmer. Graag zou ik willen ingaan op de laatste vraag van Martijn, als het gaat over kwaliteit. Van tevoren vind ik daarin belangrijk aan te geven dat ik met veel plezier in verschillende contexten met studenten MBO-artiest werk en gewerkt heb (van verschillende opleidingen) en dat er fantastische talenten op deze scholen zitten, maar het is niet eerlijk te veronderstellen dat dit hetzelfde soort opleiding is als een HBO-acteursopleiding. Niet eerlijk tegenover de studenten, niet eerlijk tegenover de docenten aan die MBO-opleidingen en niet eerlijk tegenover het werkveld. Het is voor kansengelijkheid en doorstroming essentieel dat er MBO-artiestopleidingen bestaan, maar het is niet hetzelfde als een acteursopleiding HBO. Natuurlijk zijn er uitzonderingen die het zonder een dergelijke opleiding redden, maar dat er in de regel met professionals uit de Randstad (of in ieder geval buiten de regio) wordt gewerkt is niet vreemd in mijn ogen. Het werken met mensen uit de Randstad (of Arnhem, of Maastricht) biedt daarin een grotere garantie op kwaliteit, in mijn optiek.
Hoi Leander,
Dankjewel voor jouw aanvulling en ik ben het grotendeels met jouw opmerkingen eens. Als senior docent op een MBO theateropleiding ben ik ook altijd eerlijk naar mijn studenten toe dat het werk grotendeels veel bereikbaarder wordt als je een HBO theateropleiding hebt gedaan. En dat het zelfs dan hard werken en geluk hebben is. Dat is de harde waarheid als je bij veel (gesubsidieerde) instanties aan de slag wilt.
Echter vind ik bij voorbaat iemand diskwalificeren en uitsluiten van audities op basis van een MBO theateropleiding iets waar ik wel mijn bedenkingen over heb. Als iemand uiteindelijk op een auditie niet voldoet aan de eisen die tijdens een auditie getest worden heeft een ieder het recht om voor een ander te gaan. Maar als iemand wel goed voorbereid en kwalitatief goed werk levert. Waarom zou je dan zeggen: maar je wordt het toch niet want je bent een MBO-er?
Maar in de kern gaat daar de discussie niet eens over. In Zwolle hebben we genoeg mensen die een HBO theateropleiding hebben gedaan. Die hier wonen. Die hier maken. Die hier spelen. In Friesland, Groningen, Overijssel, Gelderland, Noord Brabant en Limburg zitten diverse opleidingen WO, HBO en MBO die theater vakmensen afleveren. Als we alles aan talent naar de randstad laten gaan om het daar uiteindelijk weer weg te halen, dan geven wij in de regio en in de provincies toch het verkeerde signaal? Ze moeten juist voor, tijdens en vooral na hun opleidingen overal in het land het gevoel hebben dat ze terug kunnen keren op hun honk. Omdat ze daar kunnen werken. Daar hun eigen verhalen kunnen vertellen.
En nogmaals; het gaat mij niet om producties die een universeel verhaal vertellen en het land door trekken. Het gaat mij specifiek om de regionale producties, waarbij nu heel veel krachten er als vrijwilligers staan (kortom, wel goed genoeg zijn om gratis hun steentje bij te dragen) en waarbij professionals uit de regio – ongeacht opleiding of ervaring – niet als betaalde krachten betrokken worden en professionals uit de randstad wel.
En het gaat daarbij ook over ons. Waarom zou een Ko van den Bosch een Zwolse stadsproductie moeten registreren als Jolmer Versteeg uit Zwolle dat ook kan doen? Waarom moet een script worden geschreven door iemand buiten de regio als Renée Buys uit Zwolle prachtige teksten kan schrijven?
Als het er niet was, dan was het er niet. Dan moesten we die talenten van buitenaf halen. Maar het is er wel en omdat talent hier in de regio te houden moeten we allemaal ons best doen en ze de ruimte geven om ze binnen de regio te ontwikkelen.
Ik bedoelde met ‘uit de randstad’ eigenlijk ‘buiten eigen regio’. En bedoel daarmee dat het, in mijn ervaring, goed werkt om mij niet te beperken tot de regio waar ik werk en maak maar altijd te zoeken naar wie het beste in het team past, bij de rol of functie. Waar iemand woont, speelt voor mij in de basis geen rol. Alleen door de standplaatsen van de vakopleidingen en de hogere werkgelegenheid, komen deze mensen vaak uit de randstad.
Ik geloof juist dat het afstand van de regio met de grotere steden (waar de vakopleidingen grotendeels zitten) verkleind. De producties vertellen zich door (ook buiten de regio), het netwerk wordt groter en de kwaliteit van de producties straalt af op de regio.
Je schrijft
In Zwolle hebben we genoeg mensen die een HBO theateropleiding hebben gedaan.
Welke opleidingen bedoel je dan Martijn?
En..
“Waarom moet een script worden geschreven door iemand buiten de regio als iemand uit Zwolle prachtige teksten kan schrijven?”
Daarmee lijk je de schrijversopleiding en/of het belang van passende ervaring te onderkennen.
Ik zoek iemand die past bij het stuk, de maker en de visie van het gezelschap.
Het lijkt mij beklemmend, ongezond en niet bevorderlijk voor de kwaliteit als we alles of zoveel mogelijk binnen de regio moeten gaan vinden. Niet omdat de regio het niet te bieden heeft maar omdat ik wil gaan voor het beste , en het meest passende bij een productie niet wat het dichtstbij is.
Hoi Jolmer,
Dank voor jouw antwoord.
Ik denk dat ik mijn standpunt over de regionale voorstellingen en over tour producties in mijn hoofdartikel en andere toevoegingen al uitgebreid heb uitgelegd. Daarin verschillen we blijkbaar van mening en dat is ook prima. Ik probeer niemand wat op te leggen, ik probeer alleen de manier van denken wat betreft van regionale talent vs talent uit de randstad onder de aandacht te brengen.
Al het gaat om HBO opleidingen die binnen theater ingezet kunnen heb je het conservatorium en de theateropleiding van ArtEZ.
Allereerst heeft Renee Buys die ik als voorbeeld nam A) een HBO theateropleiding gedaan, B) een schrijfopleiding gevolgd, C) meerder mooie, relevante, eigentijdse en door critici geprezen teksten geschreven waarvan onlangs tijdens Dodenherdenking op de Dam een monoloog is voorgedragen op nationale televisie.
En dit is precies wat ik bedoel: we weten blijkbaar niet eens wat voor kwaliteit er in eigen regio is. Dus ik kijk niet neer op schrijfopleidingen, ervaring of kwaliteit. Ik heb gewoon meer vertrouwen in het feit dat we al die kwaliteit om de hoek hebben en niet van ‘ver’ hoeven te halen.
Allereerst wat fijn dat deze discussie zich aftekent. Tegelijkertijd lopen hier een aantal zaken door elkaar waardoor de discussies vertroebelen. Jammer dat het ons-kent-ons-achtige vormen aanneemt. Ik ken jullie niet, maar respecteer niettegenstaande dat jullie met theater in de periferie bezig zijn, moedig dat aan en waardeer zeer dat jullie je uitspreken en een breder perspectief of een bredere benadering zoeken. Vandaar deze bijdrage. De zaken die ik voorlopig uit het bovenstaande destilleer: ‘Kunstvakonderwijs’ ongeacht de aard. Demissionair Excellentie Dijkgraaf heeft een belangrijke emancipatorische slag kunnen maken door het mbo sinds dit studiejaar ook als studenten te erkennen. De definitie ‘kennis’ zal naar verloop van tijd nog verder onder druk komen te staan, maar dat is epistemologisch. En ‘onderwijsniveau’ is ook op zijn retour. Ik constateer hierboven een (misplaatste of achterhaalde) achtig voor het hoger kunstonderwijs, die naar mijn idee dringend naar beneden mag en moet worden bijgesteld. Dit leunt sterk op een in de twintigste eeuws ontstane mythe, waarbij veronderstelt wordt dat actoren in staat zijn kennis en inzichten over dramatische of (toon)kunst en de professie te beschikken en in staat zijn deze over te kunnen brengen. Een ontwikkeling die aanving in 1874 (op de keper genomen vanuit particulier initiatief) met toenemende geïnstitutionaliseerde standaarden en sedert 1947 onder het juk van overheidssturing valt. Voor de goede orde, hier wordt gedoeld op toneel. Het resoneert na in uitgeholde namen als Toneelschool Arnhem, Toneelacademie Maastricht en Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie. Terzijde, zie ik overigens een hele interessante ontwikkeling waar alumni en oudgedienden van de laatstgenoemde instelling een particulier initiatief Stichting de Toneel Vakschool Rotterdam hebben opgezet. Ik kan niet anders dan daar mijn waardering voor uitspreken en hoop ook dat daar niet de ambitie bestaat om zich te onderwerpen aan OCW, mocht deze er wel zijn, stel deze dan a.u.b. tijdig bij. Dramatische kunst, toneel, wat later, zo goed als, opging onder de noemer theater. De route van conservatoria is eerder en anders afgelegd. De samenkomst van deze ‘disciplines’ kan in ‘muziektheater’ worden aangetroffen. De genoemde onderwijsinstelling ArtEZ, dat in het gebied is gevestigd wat hierboven wordt besproken, grossiert werkelijk in muziektheateropleidingen. Om iemand te citeren, met een toepasselijke tongval, die ons in dat opzicht allemaal het nakijken geeft: “Hoeveul be’j neudig”? Het is een fijne gedachte te weten dat wanneer de tegenwoordige A12-protesten onvoldoende effect sorteren en het voldongen en onontkoombaar is, er voldoende muziektheater voorhanden is om ons op melodieën naar het einde der tijden te begeleiden en ons, om met Foucault te spreken, onder muzikale begeleiding weg te laten spoelen. Mits het bevoegd gezag de beleefdheid kan opbrengen om instrumentarium niet af te nemen of ontzegt dit te gebruiken. In de bovenstaande discussie tref ik tot mijn verontrusting ook noties aan als “eisen”, “testen”, “toets”, “professioneel” en het beklagenswaardige “kwaliteit”. Dat baart zorgen. Ik nodig de bovenstaande auteurs uit zich en vooral hun denken daaruit te bevrijden. Realiseer me tegelijkertijd terdege dat ook zij daar hun (maatschappelijke) positie aan ontlenen. De ontstane en ingezette overheidssturing is het fundamentele probleem in haar velerlei verschijningsvormen. En de afhankelijkheidsrelatie waartoe ‘kunst’ zich laat veroordelen. Dit komt voor als een gemakzuchtige conclusie, maar vormt de enige manier waarop de ‘mens’ zich kan bevrijden. ‘(Schijn)tegenstelling tussen randstad en de periferie’ deze moet in de bovenstaande discussie beslist preciezer worden gemaakt. Misschien is deze wel achterhaald, indachtig de hedendaagse randstedelijke exodus. Onvermijdelijk generaliserend dit, maar zie bijvoorbeeld wat er in Gelderland gebeurd en wat rondom het station Ede-Wageningen is verrezen. Dan kunnen de artistieke ontwikkelingen onmogelijk met deze begrippen en dit denken worden begrepen. De ‘randstedeling’ neemt haar ‘smaak’ en ‘mentaliteit’ mee, met als gevolg dat voorzieningen ontstaan die in deze behoeften kunnen voorzien. Dit vindt op tal van plekken plaats in de periferie. Zo mogelijk deels een verklaring voor de politieke ontwikkelingen die bij de recente verkiezingen van de Provinciale Staten zichtbaar werden, maar het zou voor dit moment te kort door de bocht en ongenuanceerd zijn. Geef mij niet uit voor politocoloog, socioloog of planoloog. Dat de randstedelijke ruimte op is, lijkt me welhaast een gegeven en dat verklaart de (nadelige) gevolgen aldaar. Torenhoge huren etc. Juist deze gevolgen zou de periferie in haar voordeel om kunnen zetten door in een aantrekkelijk evenwichtig cultureel en ongedwongen klimaat te voorzien, maar wel op haar eigen voorwaarden geen randstedelijk geïmporteerd isomorfisme. NB in het geheel niet dat wat de VSCD met haar pamflet ‘Sterke Podia, Sterke Sector’ voorstaat! Dat is een, zo niet de, nekslag! Daarover later meer. Momenteel is er sprake van het fenomeen dat ik als ‘Wie het eerste op spoor 11 is?’ duid. Hiermee doel ik op de Gelderse situatie en het ‘intellectueel’ en ‘cultureel’ ‘gekoloniseerde’ Theater Oostpool, voorheen Toneelgroep Oostpool, bestaande uit een langs onbehoorlijk bestuur ingestelde en welhaast zelfbenoemde randstedelijke elite, die de (financiële) middelen bestemd voor de provincies Gelderland en Overijssel als rupsjes-nooitgenoeg verorberd en deze naar de (rand- / Hoofd-)stad doet vloeien. De genoemde provincies schieten hier ‘per saldo’ geen zier mee op. Platform 11 slaat, ter verduidelijking, op het achterste treinperron van Arnhem Centraal, waar uitvoerenden zich z.s.m. naartoe begeven, terug naar het intellectueel en cultureel superieure. Onderschat in deze ook niet de (kwalijke) rol van bestuurders. Of het nu gaat om burgermeesters, wethouders of gedeputeerden. De aanwezigheid en bijdrage van gedeputeerde Drenth bij het recente Paradisodebat is naar mijn idee illustratief. Ook daar spelen belangen om middels overheidssturing op cultuur ‘monumenten’ (schouwburgen en culturele instellingen) op te richten die ingezetenen (ongeacht of zij zichzelf daar nu langs de geldende normen en voorschriften gaan zitten ontplooien of niet) herinneren aan het gevoerde beleid en het ‘succes’ daarvan. Enerzijds ter bevordering van, maar laat ons toch niet naïef zijn, ook ter meerdere eer en glorie van zichzelf of hun partijen. Ook ten behoeve van hun verdere politieke loopbanen. Drenth heeft momenteel genoeg besognes op het Gelderse Provinciehuis en damt hopelijk enigszins in. In het verlengde hiervan de handel en wandel van de nieuwe Theater Bellevue-directeur Hopkins en haar benoeming in de Raad van Toezicht bij het eerdergenoemde BIS-gezelschap Theater Oostpool, volg ik met belangstelling. De verbondenheid tussen deze instelling(en) is op zijn zachts gezegd innig te noemen en met de boterzachte, tandeloze en onschadelijke Code Cultural Governance kunnen we dit alleen maar met lede ogen aanzien. Laat ons dat voor dit moment dan ook maar doen. Het scherp volgen van deze ontwikkelingen en het doorzien is het enige wat ons op dit moment rest. Dat Oostpool in Amsterdam haar premières beleeft met gelden uit Gelderland stoort mij persoonlijk mateloos. Waarom niet in het Nijmegen? Apeldoorn, Doetinchem? Tiel voor mijn part of Wageningen? Of in het zogenaamd niet langer geschikte Theater Oostpool. Daar plaats ik ook mijn vraagtekens bij: ??. Publiek dat om welke reden dan ook belemmerd wordt in toegankelijkheid kan prima met een kwinkslag en met een gepaste en oprechte voorkeursbehandeling participeren in hetgeen daar getoond wordt en het er aldaar gadeslaan. Dat dit niet voldoet aan de wensen die dit gezelschap zichzelf oplegt en zich in het hoofd haalt is naar mijn idee geen reden om dit theater zo goed als onbenut te laten. Gezelschappen zouden ervoor tekenen. Ideaal is het niet, dat onderken ik, maar door dit op deze manier te presenteren en tezamen met andere Arnhemse culturele BIS-instellingen de Gemeente Arnhem en Provincie te chanteren voor een nieuw onderkomen is infaam. Introdans had misschien wat meer en eerder al zorg moeten dragen voor haar eigendom. Roep anders uw Koninklijke beschermvrouwe en uw achterban in om het achterstallige onderhoud en de tekortkomingen van uw eigen beleid en onderkomen aan te pakken. De Arnhemse gemeenteraad met leugens, oftewel feitelijke onjuistheden, in het openbare besluitvormingsproces te bestoken is abject. Voordat de redactie van dit platform op basis van het laatstgenoemde in een eerdere negatieve reflex schiet en mijn bijdrage, zoals eerdere, uit angst voor juridische gevolgen weeral niet plaatst: ik kan u desgewenst de raadsvergadering noemen en u in dezen wijzen op de openbare visuele bewijslast daarvan, alsook op de representant van de betreffende BIS-instelling die deze uit de lucht gegrepen l*lkoek aan Arnhemse gemeenteraad slijt. Het wordt je beslist niet makkelijk gemaakt, maar ik leer. Om met Van Dis te spreken, we gaan dapper door. De verf. Bovendien is de verf van deze samenwerking tussen deze instellingen nog niet eens droog. Dat begon pas bij de voorstelling ‘Kogelvis’. Ironisch die titel, omdat dat de vorige en gevallen artistiek leider uiteindelijk fataal werd. Dat terzijde. Voor Oostpool lijkt Bellevue nu wat daarvoor voor hen Frascati was. Welke belangen prevaleren? Die van de uitvoerenden om zich met Gelderse middelen in de hoofdstad goede sier te maken? Nogal kras. Als ik Florian Hellwig moet geloven is Johan Simons er in het verleden in geslaagd om Eindhoven enige tijd te doen gelden als een plek binnen Europa waar qua theater veel culturele aandacht en bewondering naar uitging. Waarom lijkt een mogelijkheid om dit na te volgen ‘a priori’ te worden uitgesloten door (beleids)makers? Het is mogelijk gebleken. Maar is het maakbaar? En kan dit binnen de huidige (machts)structuren? Voordat mij vooringenomenheid t.a.v. Oostpool wordt aangewreven, daar gebeuren ook zeker goede dingen. Afgaande op mijn receptie, het jaarverslag 2022 en de verantwoording t.a.v. speelbeurten schoolvoorstellingen etc. en de meer dan ontzagwekkende prestatie die Char Li Chung daar heeft geleverd om het gezelschap staande te houden. Maar ik zou naïef zijn wanneer mezelf niet herinner aan de openstaande functie, die na het elimineren van de Nijmeegse Theatergroep Kwatta, als jeugdtheatergezelschap binnen de culturele Basis Infrastructuur van het Rijk open is komen te liggen. Deze rupsjes beschikken over de papieren en voldoen aan de (niet in verhouding staande) strenge en hoge voorwaarden die het Rijk stelt om ook deze functie op te eisen en hun culturele invloed, lees macht, in Gelderland verder te vergroten. Wanneer ook in Arnhem in navolging van ITA, HNT en Theater Rotterdam, gezelschap en schouwburg eenvormig zou worden zijn de nadelen niet te overzien en onmogelijk terug te draaien. In de hofstad is het bestuurlijk overigens nog rampzaliger verlopen en uitgepakt. Iets dat ontegenzeggelijk resulteert in disproportionele machtsposities. Gelukkig is dit door bestuurlijke voorzienigheid in Arnhem voorlopig afgewend. Ik ga dinsdagmiddag dan ook stipt om 17:15 uur klaarzitten met popcorn om te kijken naar de documentaire ‘Theater is voor Iedereen! : Theater Oostpool 70 jaar’. In de ondertitel zit al een feitelijke onjuistheid, dus kan niet wachten en verkneukel mij. De producerende provinciale omroepstichting, waarbij inmiddels opheldering is gevraagd over de context en de totstandkoming van deze ‘documentaire’, smeert dit overigens over maar liefst twee delen uit en herhaalt het zeven maal per avond! Proefondervindelijk vastgesteld, weet ik dat er een andere definitie van werk en journalistiek heerst bij de regionale omroepstichting in kwestie, Omroep Gelderland. Voor de bovenstaande auteurs uit Overijssel, deze provinciale propaganda wordt ook getoond bij de regionale collega-omroep rtv Oost. Alvast veel kijkplezier! Twijfelde nog, maar verkies zoete popcorn boven zoute. Ten slotte mijn bezorgdheid en ongenoegen die ik eerder uitte op dit platform over het VSCD-pamflet ‘Sterke Podia, Sterke Sector’, dat hier beslist niet los van mag worden gezien. Door het pamflet in brede zin te richten aan de overheid en daar vervolgens de complexe gelaagdheid van de verlangde bedrijfsvoering in op te voeren zonder expliciet te maken welke bestuurslaag welke functie(s) van hen verlangt en tegelijkertijd te eisen dat het wordt gecodificeerd in de Wet op het specifiek cultuurbeleid ontstaat er een misleidende voorstelling van zaken. Door de historische inrichting van het bestel terloops te noemen te insinueren dat dit onwenselijk of onhoudbaar is en hier vooral niet verder op in te gaan, wordt het mij duidelijk dat juist die historische scheiding tussen het Rijk en een onderliggende bestuurslagen in dit opzicht moet worden bestendigd. Die regeldruk en bureaucratie waarmee zij zich geconfronteerd zien is uw (zelfverkozen) werk. U wil de macht en controle over de schouwburg, dan is dit de bijkomende last. Faciliteren is uw historische taak, niet produceren. Bijkans, niet meer dan dat. Natuurlijk valt er wel iets voor te zeggen. Iets. Terugkomend op de eerdergenoemde monumenten die gemeentelijke en provinciale bestuurders oprichten. De rekening – lees de huren – van dit machtsvertoon komt te liggen bij de stichtingen die deze theaters bestieren. Deze broekzak-vestzak-constructie moet inderdaad dringend worden herzien. Maar de regie die theaters zich als ‘curatoren’ proberen toe te eigenen moet zeker niet aan hen worden toegekend. Een van de door hen voorgestelde systeemveranderingen is ronduit onthutsend. De verplichting die zij ‘makers’ graag opgelegd zien om met podia samen te moeten werken. Dit is onbestaanbaar! Om over die andere systeemverandering, de op voorhand gecensureerde en onvermijdelijk in pseudowetenschap resulterende collectieve onderzoeksagenda, nog maar te zwijgen. Om te besluiten, en dat haakt aan bij bevindingen die Boer in zijn artikel deelt over zijn interactie met bezoekers aansluitend van voorstellingen, “dit soort voorstellingen” en “echt theater”. Dat verdient onze aandacht. Ook van de VSCD en het openbaar bestuur. Wat ‘theater’, ‘echt’ kan zijn en laat ons deze heruitvinding vooral in alle rust in de periferie doen, waar nog enige ruimte is zonder ons langer druk te hoeven maken hoe laat de laatste trein naar Den Helder of Schiphol Airport vertrekt.
Wederom eens met Jolmer. Martijn, je schrijft als slotzin van je antwoord ‘En dit is precies wat ik bedoel: we weten blijkbaar niet eens wat voor kwaliteit er in eigen regio is.’
Wellicht is het mogelijk dat mensen op verschillende manieren naar kwaliteit kijken en wellicht is het een goed idee dat makers de ruimte krijgen om dit op verschillende manieren te zien (zeker als die mensen wel degelijk talent uit de regio in hun voorstellingen ruimte bieden, zij het in combinatie met talent van buiten die regio). Op verschillende manieren kijken naar wat kwaliteit is, zou er in mijn ogen niet toe moeten leiden dat we, zoals hierboven voorgesteld, ons bevrijden van die term. Een voorstel om een kunstvakopleiding (MBO, HBO) in te richten zonder die ‘achterhaalde’ term en zonder termen als ’toetsen’ ‘eisen’ en ’testen,’ wacht ik met belangstelling af (onderwijl genietend van mijn (maatschappelijke) positie). Voor de rest tel ik vooralsnog 1 opleiding muziektheater van ArtEZ – toegegeven: met vooropleiding en masteropleiding, maar dat lijkt me een doorlopende leerlijn en geen ongecontroleerde wildgroei aan muziektheater die maar beter snel aan banden kan worden gelegd – en ben ik maar wat blij met de studenten en alumni van die opleiding.
Beste allemaal,
Ik heb geschud aan een boom en hierboven vindt je de appels die eruit gevallen zijn. Grotendeels Zwolse appels, inclusief ikzelf. Dat inderdaad een hoog ‘ons-kent-ons’ gehalte krijgt. Dank dat u ons daar op wijs, Coosje Habbema.
Of ik de regionale producties er een dienst mee heb bewezen zal de tijd leren. Ik maak mij geen illusies, dat één artikel dat kan. Maar we hebben wel een discussie gevoerd over wat de regio is, wat het te bieden heeft, wat de invloed van de randstad is en wat talent is.
Het staat buiten kijf dat ik groot respect heb voor een ieder die theatermaker is of in het werkveld werkzaam is. Of dat nou in de regio of in de randstad is. Net afgestudeerd of bomvol ervaring. Selfmade mens of afgestudeerd aan het MBO, HBO of WO. Een ieder draagt bij aan de ontwikkeling van ons prachtig rijke theaterlandschap waar steeds meer plek komt voor een ieder uit onze maatschappij.
Of het je smaak is wat makers of gezelschappen brengen; daar valt enorm over te twisten. Maar om terug te koppelen naar mijn hoofdartikel; ik vind eten bij de Librije erg fijn en mijn moeder doe je een plezier met een schnitzel. Zo heeft een ieder diens eigens smaak en voorkeur. Daar is niks mee.
Ik zeg alleen: al het goeds, hoeft niet van ver te komen.
Wat fijn dat de kwaliteit van het theater bewaakt wordt door echte kenners.