Rusalka is een deels aan Tsjechische volksverhalen ontleende opera-variant van het sprookje dat we ook van Hans Christian Andersen kennen, over de zeemeermin c.q. waternimf die verliefd wordt op een mens, om precies te zijn een prins in een kasteel. In sommige versies gaat dat goed, maar zowel bij Andersen als Antonín Dvořák betaalt ze een prijs voor haar passie en loopt het verkeerd af.

In Dvořáks libretto leeft Rusalka als waternimf in een meer in een woud waar het leven goed is, maar wil ze mens worden om te kunnen worden bemind door de prins. Bij De Nationale Opera woont Rusalka in een New-Yorkse achterstandswijk in de jaren vijftig van de afgelopen eeuw, en droomt ze van een leven op het witte doek, zoals zij dat dagelijks ziet in de bioscoop. In het programmaboek verwijst het regisseursduo Philipp Krenn en Philipp Stölzl aan de jaren van The Great Depression, toen de verarmde massa’s troost zochten in het alternatieve paradijs dat Hollywood hen voortoverde, en aan de jaren vijftig toen de wereld zich verlustigde in de glamour van Marilyn Monroe en Jayne Mansfield.

Tijdens de ouverture zien we op het voordoek een film die zich afspeelt in een groenig Hollywood-onderwaterwereld-decor. Een op Marilyn Monroe lijkende actrice en een op Clark Gable lijkende acteur stijgen gezamenlijk omhoog langs een trap, een happy end tegemoet. Maar in de van die onderwaterwereld afwijkende werkelijkheid van de opera loopt het anders af.

Rusalka wordt bij Krenn en Stölzl niet verlief op een prins, maar op Eric Prince, een ster van het witte doek. Zij heeft hem gezien in een film die in de buurt draait, ‘The Prince and the Mermaid’. Aan de voorgevel van de bioscoop in Rusalka’s buurt die we op het toneel zien, hangen posters met die Eric Prince (de acteur die we in de voorfilm zagen) samen met zijn vaste filmpartner, de op Marilyn Monroe lijkende steractrice Carlotta Knezna.

Rusalka droomt ervan naar Hollywood te gaan om met Eric Prince in de film te staan. Wat we in de voorfilm zagen was haar droom. Ze vraagt Ježibaba om hulp. In het oorspronkelijk verhaal is Ježibaba een tovenares die de waternimf tot mens omtovert, bij Krenn en Stölzl is ze eigenares van de naast de bioscoop gelegen schoonheidssalon annex illegale plastische chirurgie-kliniek, waar ook Rusalka wordt omgetoverd tot Carlotta Knezna/Marilyn Monroe-lookalike. Voorwaarde voor Ježibaba’s hulp is dat Rusalka haar stem opoffert en bovendien dat als Rusalka niet slaagt in haar missie, haar aanbedene zal sterven en zij voor eeuwig verdoemd zal zijn.

Aanvankelijk lukt het Rusalka inderdaad door te dringen in de filmwereld. Het decor met de achterbuurt splijt uiteen en we zien de groenige onderwaterwereld uit de openingsfilm, maar nu als filmset, waar het vervolg op ‘The Prince and the Mermaid’ wordt opgenomen. Links en rechts zien we nog wel de gevels van respectievelijk de bioscoop en Ježibaba’s schoonheidssalon uit Rusalka’s oude buurt, als om eraan te herinneren waar ze vandaan komt.

Haar idool valt inderdaad al snel voor haar. Maar hij vindt haar kil (ze is volgens het libretto van waternimf-komaf) en ook haar zwijgzaamheid gaat hem na een tijdje tegenstaan, en hij keert weer terug naar zijn eerdere filmpartner Carlotta Knezna. In het oorspronkelijke libretto heet dit personage Cizí kněžna, ‘buitenlandse prinses’ en verschijnt ze nu pas in het verhaal, terwijl ze bij regisseurs Krenn en Stölzl Rusalka de indringster is.

Hoe dan ook, Rusalka’s integratie in de wereld waarvan ze droomde is mislukt. Weliswaar bedenkt Eric Prince zich, maar dan is het al te laat. Rusalka is bij Krenn en Stölz alweer terug in haar New-Yorkse achterbuurt, en is nu een wrak. Prince komt haar nog achterna, maar als hij zich in haar armen stort, in dit geval in een roestige convertible (overigens een oer-Duitse Borgward en niet een vintage Amerikaanse slee), sterft hij conform Ježibaba’s beding, in deze versie op de achterbank van de Borgward. Toch is één wens van Rusalka vervuld: ze is een menselijk wrak geworden, maar ze kan sterven. Ze dient zich per injectienaald een overdosis van het een of ander toe. Rusalka meets Marilyn Monroe meets Lulu.

Zo wordt bij Krenn en Stölzl deze muzikaal al tamelijk Wagneriaanse opera ook een Wagneriaans Erlösung-drama, waarin de dood de oplossing is voor onmogelijke liefde. Maar bij Wagner is dat meestal een gezamenlijke dood. Krenn en Stölzl laten Rusalka dood neervallen tegen de roestige auto terwijl haar Eric Prince op een schommel wegzweeft in het inmiddels weer opgengeschoven filmdecor.

Het Concertgebouworkest is natuurlijk helemaal opgewassen tegen deze partituur, maar Dvořák componeert soms ook wat boertig en in het (nu in Hollywoodse musical-stijl, compleet met dansers in matrozenpakken uitgevoerde) ballet in de tweede akte klonk alles wat lomp, waarbij de jonge Duitse dirigente Joana Mallwitz, die het orkest verder uitermate secuur leidde, gek genoeg ook de grip op de synchronisatie tussen wat er op het podium en eronder gebeurde een beetje verloor. Dirigent en orkest zijn wél helemaal op hun plek in de muzikaal veel geavanceerdere, bijna Wagneriaanse grote en onmogelijke liefdesscènes.

De rol van de Prins wordt gezongen door de Tsjech Pavel Černoch, die zowel de stamina heeft voor de ‘Heldentenor’-elementen in zijn rol als voor de Verdiaanse hoge, forte te zingen ‘spinto’-noten in de rol. De van oorsprong Jamaicaanse Raehann Bryce-Davise maakte van Ježibaba overtuigend de naar illegaal plastische chirurge afgeschaalde tovenares. Haar brede lage stem passt perfect bij de rollen die mezzosopranen vaak krijgen, zoals ze in een interview zei, namelijk die van ‘ongehoorzame vrouw’: heks, intrigante, boze stiefmoeder, maar soms ook wijze vriendin.

Rusalka’s rivale in de liefde, de buitenlandse prinses uit het libretto c.q. de Marilyn Monroe-lookalike uit de Mermaid-films, is de Duitse sopraan Annette Dasch, die de afgelopen twee jaar bij De Nationale Opera al geweldig was in Rudi Stephans navrante erotische Die ersten Menschen en in Zemlinsky’s heftig expressionistische Der Zwerg.

Aan de rol van Rusalka zitten niet alleen lieflijke, maar ook duistere kanten, zoals het feit dat ze de prins uiteindelijk willens en wetens de dood injaagt. Dat alles krijgt bij de Zuid-Afrikaanse sopraan Johanni van Oostrum subtiel gestalte, half als naïeve droomster, half als berekenende golddigger, in de lijn van haar eerdere rollen bij De Nationale Opera: de jonge maar doortastende Feldmarschällin in Richard Strauss’ Der Rosenkavalalier in 2011 en de wereldwijze Agathe in Kirill Serebrinnkovs enscenerinig van Der Freischütz.

Foto: Clärchen & Matthias Baus | De Nationale Opera