Hoe wordt een acteur op de toneelschool opgeleid? In dit deel van een serie over toneelmeesters, memoreert Ingrid Wender haar goeroe Anne Buurma die je liet voelen: je hoeft nooit te doen wat je niet wil. Wender, inmiddels docent op de ATKA in Amsterdam: ‘Ik leer ze dat alles wat er tijdens een improvisatie gebeurt goud is, mits ze het gebruiken.’

Delden

‘Ik ben in 1969 geboren in Delden in Twente in een katholiek gezin met vier kinderen, waarvan ik de derde ben. Mijn vader was directeur van de openbare lagere school en mijn moeder huisvrouw. Ik ben een echte Tukker. Mijn liefde voor theater ontstond toen ik als zevenjarige tijdens het carnavalsfeest in het parochiehuis een meisje Corrie van Gorp zag nadoen en ik dacht: dat wil ik ook. Tijdens het handbalkamp op de lagere school maakten we een toneelstuk, waarbij ik schrijver, regisseur en hoofdrolspeler tegelijk was. In de voorstelling moest ik een bord kapotslaan en dat deed ik zo hard dat ik mezelf in mijn hand sneed. In plaats van met spelen te stoppen liep ik door improviserend het toneel af, haalde een pleister uit het klaslokaal en speelde daarna gewoon weer verder op het podium. Ik liet me spontaan leiden door mijn instinct. Ik denk dat ik daarom het vak improviseren ben gaan geven. In de zomers gingen we met het gezin naar de camping. Daar werden talentenjachten voor kinderen georganiseerd. Ik droomde ervan om daaraan mee te doen. Maar ik durfde niet. Toen ik in de vierde klas van het VWO zat kwam er een stagiair van de voormalige Akademie voor Expressie door Woord en Gebaar uit Utrecht een voorstelling met de leerlingen maken. Ik dacht: kom op Ingrid, het is nu of nooit. Ik moest door mijn verlegenheid heen breken. En ik heb me opgegeven. We maakten het stuk vanuit improvisaties, die werden vastgelegd. Maar tijdens de uitvoering gebeurde er iets totaal anders. Er kwamen geen vastgelegde teksten uit mijn mond. Ik begon spontaan te improviseren. Dat was een soort van mystieke ervaring. Ik had meestal het gevoel alsof ik me onder water bevond en nauwelijks kon ademhalen. Maar tijdens het improviseren verdween die stolp en voelde ik me vrij. Ik heb eerder op het podium leren leven dan in het echt.’

AMSTERDAM/EINDHOVEN

‘Met een vriendin van de middelbare school ging ik op mijn achttiende vanuit de Overijsselse zandgrond, van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’ naar de theatervormingsklas in Amsterdam. Mijn moeder verzuchtte: oh God, naar Amsterdam! Daar krijg je een mes in je rug. Maar ik kwam er helemaal tot bloei. Ik kwam in een andere wereld terecht en heb nooit heimwee naar Twente gehad. Na het jaar in de theatervormingsklas wist ik nog steeds niet wat ik daarna ging doen. Ik wilde naar de universiteit om economie te studeren, naar de sportacademie, naar de kunstacademie en naar de Amsterdamse toneelschool. Ik werd overal aangenomen. Behalve op de toneelschool. Omdat het theater bleef trekken deed ik auditie op de theaterschool in Eindhoven en werd daar aangenomen. Ik heb er een jaar doorgebracht, maar voelde me er vanaf de eerste dag niet op mijn plek. Gelukkig was daar Minou Bosua, die ik nog van de theatervormingsklas kende en met wie ik later De Bloeiende Maagden zou oprichten. Minou vond de stad niks en ik vond de school niks. En samen waren we rebels. Aan het einde van het eerste studiejaar moest ik totaal onverwacht de opleiding beëindigen, omdat ik niet ‘leerbaar’ was. Na een week in shock hoorde ik dat de nieuwe lichting studenten van de theatervormingsklas in Amsterdam een eigen school had opgericht. Zij zeiden: je kan wel bij ons komen. En dat heb ik toen gedaan. Het was een fantastisch jaar, waarin we alle docenten vroegen die we zelf wilden hebben. Daar heb ik geleerd dat een school niet meer is dan een plek waar je met docenten werkt waarvan jij iets wilt leren. Conflict was alleen daar verdwenen. Tijdens dat jaar deed ik de selectiecursus op de Toneelschool in Arnhem en werd aangenomen. Ik ben nog nooit in mijn leven zo gelukkig geweest.’

ARNHEM

‘Anne Buurma was in die tijd studieleider van de Toneelschool en zei tegen mij: welkom collega. Dat was meteen het verschil met Eindhoven, waar de opleiding heel erg schools was. In Arnhem werd ik aangenomen als mede-kunstenaar. Ik was gewend om rebels te zijn, maar als ik in Arnhem tegen een muur liep, dan kon ik die muur gewoon afbreken. Ik dacht: ik ga de school helemaal uitwringen en dienstbaar maken aan wat ik zelf wil.  Ik kwam in een klas met drie mannen en drie vrouwen. We hebben de mooiste dingen met elkaar gemaakt. We waren er niet op uit om goede vrienden te worden. En juist daarom konden we heel goed met elkaar samenwerken. Anne Buurma was mijn goeroe en hij paste mij als een handschoen. Hij schiep de ruimte waarin ik kon existeren. Hij liet je voelen: je hoeft nooit te doen wat je niet wil. Je bent vrij. Hij liet me mijn eigen gang gaan binnen zijn lessen. Zoals tijdens de blinddoek oefening, waarin je ogen afgesloten werden en je niet mocht praten. Zonder zicht of spraak had je met een andere speler gedurende een half uur fysiek contact. Je was dan alleen maar bezig met: wat wil ik wel en wat wil ik niet. Bij de grote improvisatieoefening kregen we als spelers gescheiden informatie en moesten zelf ons decor bouwen. We improviseerden dan een uur non-stop en leerden dat je er gewoon kan zijn op het podium en al je gedachten en impulsen kunt volgen. Waardoor je samen organisch in een spontane wereld terecht komt. Met die twee oefeningen heb ik leren toneelspelen.

Als we een voorstelling hadden gemaakt en na afloop benieuwd waren of we het goed hadden gedaan, zei Anne Buurma nooit iets over ons spel, maar ging altijd een inhoudelijk gesprek met ons aan over de voorstelling.

In Arnhem deed je toen geen reclames. En ook televisie en film was not done. Het ging vooral om de kunst. In het derde studiejaar begon ik het spelen steeds minder leuk te vinden. Ik kon me makkelijk emotioneel inleven, maar die emoties bleven hangen en daar werd ik ongelukkig van. Ik dacht terug aan de Corrie van Gorp-imitatie in het Parochiehuis. Dat was ooit de reden waarom ik aan het toneel wilde. Samen met Minou Bosua heb ik toen als stage De Bloeiende Maagden opgericht en in 1992 meegedaan aan het Cameretten Festival, waar we de vierde plaats behaalden. Dat viel niet binnen de smaak van de school. Maar we werden opeens overal gevraagd om op te treden en ik ging mijn eigen geld verdienen.’

DE PRAKTIJK

‘Door De Bloeiende Maagden werd de ondernemer in mij wakker. In 1995 wonnen we de Publieksprijs van het Leids Cabaret Festival. We kwamen bij een impresariaat terecht. Hoewel we helemaal geen cabaret maakten, noemden we onszelf wel zo, want dat verkocht beter. We wilden graag voor iedereen spelen en niet alleen maar voor theatermakers. We hadden ons eigen opgespoten landje tussen toneel, performance en cabaret. Het was totale vrijheid. Omdat we aan niemand verantwoording hoefden af te leggen en geen subsidies aanvroegen, konden we onze eigen stijl ontwikkelen. Inhoudelijk waren al onze voorstellingen een zoektocht naar bevrijding. In de religie, in een relatie of in de seksualiteit. Tijdens mijn afstuderen schreven de docenten al: Ingrid Wender is vooral op zoek naar lef. Mijn credo is altijd geweest: heb één stap meer moed dan je bang bent. Het is heel belangrijk voor mij geweest dat ik me na mijn opleiding niet heb ontwikkeld in een specifiek toneel-, cabaret- of performance klimaat. We zochten uit verschillende disciplines de mensen met wie we zelf graag wilden werken, zoals Ingrid Kuijpers, Carina Molier en Adelheid Roosen.  Zij zagen en pakten de kern van wat wij wilden maken. Tussen Minou en mij was er een spannend krachtenveld, waardoor we heftige voorstellingen maakten. Ingrid Kuijpers sprak onze verbeelding aan. Ze liet ons zonder taal improviseren vanuit het onderbewuste. Waardoor er scènes ontstonden die we nooit met ons brein hadden kunnen bedenken. Adelheid Rossen was als coach de voedende advocaat van onze ziel. Zij was de eerste die me echt heeft gezien en me uitdaagde in mijn kracht te gaan staan.’

TONEELMEESTER

‘Ik heb twaalf jaar op de Toneelacademie Maastricht lesgegeven. Nu werk ik voor het zesde jaar op de ATKA in Amsterdam. Ik begon met lesgeven in Maastricht. De studenten waren vakmatig goed onderlegd, maar misten eigenheid. Ik werd benaderd om als toevoeging aan het curriculum persoonlijk spel te geven. Aanvankelijk vond ik het lesgeven doodeng en stuurde iedereen het lokaal uit, behalve degenen met wie ik aan het werk was. In de trein naar Maastricht was ik altijd bezig om nieuwe oefeningen te verzinnen. Heel organisch heb ik daar in vier jaar tijd een curriculum voor mijn lessen kunnen ontwikkelen, mede geïnspireerd door de oefeningen van Anne Buurma, de acteertechniek van Sanford Meisner en het spirituele pad dat ik inmiddels belopen had. Op het moment dat je iets doorgeeft blijk je al iets te weten.

Ik ben niet van het determineren. Mijn aanpak is integraal. Ik leer de studenten om zich niet op de emotie te richten, maar op de verbeelding. Een emotie is het resultaat van of je wel of niet krijgt wat je zo wanhopig nodig hebt van de ander.

Een acteur die te veel op de emotie speelt is vooral met zichzelf bezig, gesloten, verkrampt en speelt niet echt samen. Als de studenten zich verbinden met hun belang binnen een scène en dat tot in detail levend durven maken in hun verbeelding gaat het samenspelen moeiteloos en stromen de emoties als vanzelf.

De truc om die verbeelding op gang te krijgen zit ‘m in de detaillering. Het brein is in essentie associatief. Hoe concreter en gedetailleerder ik fantaseer over waarom ik iets nodig heb van de ander, hoe meer beelden, geuren, geluiden en gevoelens mijn innerlijke zintuigen produceren. Als je iets echt voor je ziet is het voor het brein alsof het echt gebeurt. Het brein kent namelijk geen verschil tussen de verbeelding en de herinnering. En precies dat is waar je als acteur gebruik van maakt. Dan hoef je tijdens het spelen niet meer te doen alsof, omdat er geen verschil meer is tussen fantasie en de werkelijkheid. Je emotionele lichaam reageert als vanzelf. Op het moment dat de verbeeldingskracht haar werk doet, vallen stem en lichaam op hun plek, en mise-en-scènes ontstaan organisch in plaats van dat die technisch, vanuit het hoofd, worden aangestuurd.

Ik train de studenten om naar zichzelf te leren luisteren en helemaal in het hier en nu aanwezig te zijn. Om sensitief te zijn voor wat er in hen speelt. Maar ook om niks te missen van wat er van de ander op hun lens komt. Ik leer ze dat alles wat er tijdens een improvisatie gebeurt goud is, mits ze het gebruiken.

De spelsituatie moet veilig zijn en mag nooit echt pijn doen. Ze mogen alles onderzoeken. Ze mogen ook met macht werken, maar alleen bij de gratie van dat als ze iets écht niet willen, ze kunnen stoppen. Er is altijd een time-out mogelijk. Het gaat erom dat ze hun impulsen leren herkennen en daar ja tegen durven zeggen tijdens het spelen. Dat noem ik persoonlijk spel.

De belangrijkste speler in mijn lessen is misschien wel de factor tijd. In de uitleg van een te spelen improvisatiescène neem ik uitgebreid de tijd om de studenten los van elkaar een skelet aan informatie te geven over wat er speelt tussen hen en de ander, en waarom het juist op dit moment noodzakelijk is om het aan te gaan met de ander.

Daarop krijgen ze drie kwartier de tijd om in detail te fantaseren over wat ik verteld heb, zodat het levensecht voor ze wordt. Ondertussen bouwen de andere studenten een complete set met allerlei attributen, waarin gespeeld kan worden. Vervolgens gaan de twee spelers een uur de vloer op, idealiter zonder tussenkomst van mij. Mijn ervaring is dat de studenten dan niet bezig zijn met of ze het wel goed doen en wat ik er als docent van vind.

Ze weten wie ze zijn en ze zijn met huid en haar aangesloten op wat ze nodig hebben. Alles nodigt expliciet uit tot exploratie, en dat doen ze. En ik mag steeds getuige zijn van unieke scènes, die je aan een tafel niet kan verzinnen. En dat is dan mijn werk. Heerlijk toch!’

Foto: Marie Mertens

Dossiers

Theaterkrant Magazine juni 2023