Een satirisch sprookje, een hilarisch woordenspel, een sarcastische zedenschets: met Georg Büchners Leonce en Lena kun je vele kanten op. Het stuk gaat over (machts-)politiek, het flirt met romantiek, het druipt van de ironie en het is ook nog eens een liefdesverhaaltje met een Shakespeareaanse twist. (meer…)
In de romantrilogie De slaapwandelaars toont de Weense schrijver Hermann Broch (1886-1951) de moderne mens als stuurloos wezen die vol op zijn eigen ondergang afstevent. Hoe verhouden we ons tot het verval van waarden? Wat was er eerder: de krankzinnige wereld of wij als krankzinnigen in de wereld? Bij toneelcollectief ’t Barre Land zijn die vragen uitgangspunten voor een mooie, melancholische en regelmatig ook zeer geestige toneelavond.
In dit onderzoek naar identiteit en (fysieke) integriteit, grijpt ’t Barre Land terug op teksten en fragmenten van onder meer Jean-Luc Nancy, William Shakespeare, Samuel Beckett, Markies de Sade en Herman Melville. De slaapwandelaars bestaat grofweg uit vier sober vertolkte monologen en een dialoog als epiloog, met halverwege een woordloos fragment uit Becketts Quad.
Nog voordat de voorstelling begonnen is, wordt-ie al onderbroken. Want wie bedoel ik met ik, vraagt Margijn Bosch zich na een halve zin af? Het is het startschot van een prachtige vertolking van de filosofische verhandeling De indringer van Jean-Luc Nancy – over een man die een harttransplantatie ondergaat en zich vervolgens een vreemde voor zichzelf voelt. ‘Een indringer zit in mij en ik word vreemd voor mezelf’, en ‘ik ben niets van alles wat ik behoor te zijn’.
Margijn Bosch brengt het relaas prachtig en heel precies. Ze brengt kleine, veelzeggende nuances aan in haar tekstbehandeling, subtiele crescendo’s en trefzekere stiltes, soms lijkt ze wel te zingen. Vincent van den Berg volgt met een tafereel uit Shakespeares Koopman van Venetië, over een schuld die moet worden afbetaald met een pond vlees gesneden uit de hartstreek van de lener, een afspraak die uiteindelijk de schuldeiser zelf de das omdoet. Hij brengt zijn monoloog licht maniakaal, grilliger. Luca Bryssinck vertolkt voorts de gevangen gehouden De Sade – die zwaar astmatisch was en in verschillende brieven snakt naar frisse lucht – met ingehouden venijn, dat subtiel maar ontegenzeggelijk in haar mimiek doorschemert.
Czeslaw de Wijs ten slotte grossiert in transparantie, meanderend neemt hij de toeschouwer mee in de bronnen die ze raadpleegden voor deze voorstelling. Daarin legt hij ook de verbanden tussen de bronnen. De Sade die in zijn dertien jaar in de Bastille droomt over het openen van lichamen haakt dan in op het Shakespeare-fragment. Het contract dat Antonius en Sherlock sloten, leidt associatief naar een kapper die beledigd is omdat hij niet beledigd wordt in een toneelstuk, en sorteert zo weer voor op de epiloog uit The Confidence-Man van Melville, over een filantroop die een gratis knipbeurt aan een kapper ontfutselt. Het biedt een inkijkje in de woekerende gedachtensporen in zijn hoofd, totdat De Wijs prachtig vastdraait in een repetitieve opsomming aan momenten van ontwaken in een wereld die niet meer klopt, niet meer samenvalt met wie je bent of dacht te zijn, een tegelijk beangstigend en bevrijdend gevoel.
De slaapwandelaars is geen voorstelling die naar een helder punt of eenduidig inzicht toewerkt, er zijn geen grote veelzeggende omslagen. Het is een voorstelling die ineens opduikt en even plots weer verdwijnt, als een welkome indringer, een toneelavond die op het moment zelf kraakhelder is maar toch tussen je vinger doorglipt, zoals je een droom ook niet vasthouden kunt, en de werkelijkheid evenmin.
Foto: Sofie Knijff