De geldende gedragscodes rond fair practice, good governance en diversiteit en inclusie moeten minder vrijblijvend getoetst worden. Dat staat in een advies van de Raad voor Cultuur aan staatssecretaris Uslu van Cultuur en Media. Zij had de raad gevraagd haar te adviseren over het aanvraag- en beoordelingsproces voor rijkssubsidie in de periode 2025-2028. Als nieuw kerncriterium stelt de Raad ‘maatschappelijke betekenis’ voor.

Voor de zogenoemde culturele basisinfrastructuur (BIS), structurele cultuursubsidie van het Rijk, kunnen instellingen iedere vier jaar een aanvraag indienen. In de nu lopende BIS-periode was het voldoende om de drie geldende gedragscodes (fair practice, good governance en diversiteit en inclusie) te onderschrijven en te beschrijven hoe deze toegepast kunnen worden. Voor de volgende ronde adviseert de raad om naleving van de codes ‘als uitgangspunt’ te nemen. Praktisch gezien betekent dit bijvoorbeeld dat instellingen die zich bij de betaling van personeel niet houden aan collectieve tariefafspraken niet op een positieve beoordeling van hun aanvraag hoeven te rekenen.

Ook op het gebied van duurzaamheid dienen BIS-instellingen volgens de raad meer commitment te tonen. De Raad wil dat ze in het eerste jaar van de komende regeling, 2025, een nulmeting laten uitvoeren en een plan van aanpak opstellen voor de verduurzaming van hun organisatie en artistieke praktijk in aanloop naar 2030.

Een belangrijk nieuw inhoudelijk criterium wordt, wat de raad betreft, ‘maatschappelijke betekenis’. Die ontstaat volgens de raad ‘wanneer een instelling met haar artistieke en/of inhoudelijke activiteiten bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken (zoals sociaal- maatschappelijke ongelijkheid, cohesie, duurzaamheid, energietransitie) of aan andere maatschappelijke sectoren zoals onderwijs (in de vorm van schoolgebonden educatie), zorg of huisvesting’. De relatie van instellingen met bepaalde doelgroepen, zoals scholieren, bewoners van verzorgingshuizen of bepaalde culturele gemeenschappen, telt ook. Samen met ‘artistieke/inhoudelijke kwaliteit’ wil de raad deze ‘maatschappelijke betekenis’ de kern van de beoordeling maken. Meer randvoorwaardelijke criteria zijn ‘toegankelijkheid’ en ‘bedrijfsmatige gezondheid’.

De Raad stelde al vaker voor om het beoordelingsproces ook te vereenvoudigen. Concreet adviseert de raad nu om van aanvragers minder gedetailleerde programma- en begrotingsinformatie te eisen. Voor nieuwe culturele instellingen die in aanmerking willen komen voor BIS-subsidie adviseert de raad als ‘duidelijke instapeis’ een minimale bestaansduur van vier jaar. Als ‘heldere algemene voorwaarde’ stelt de raad voor dat instellingen zowel van landelijke betekenis moet zijn, als geworteld in de eigen gemeente of regio.

De raad adviseert verder om het budget per instelling voor jeugdpodiumkunsten meer in lijn te brengen met het budget dat theaterinstellingen met een volwassen publiek ontvangen. ‘De productiekosten zijn hetzelfde, terwijl de inkomsten lager zijn. Dat terwijl jeugdpodiumkunstinstellingen een belangrijke functie hebben. Het is namelijk vaak de eerste keer dat kinderen voor wie dat niet vanzelfsprekend is in aanraking komen met theater en dans.’

De aanvragen voor BIS-subsidie moeten begin 2024 binnen zijn en worden daarna beoordeeld door de Raad voor Cultuur.