Na jaren danstraining timmert Dalton Jansen aan de weg als jonge choreograaf. Met zijn voorstelling Birds won hij een Jonge Zwaan en een Zilveren Krekel.Maar als je hem vraagt wat hij later wil worden, dan denkt hij eerder aan een gezaghebbende functie in de gezondheidszorg. Dans of de zorg; het is een moeilijke keuze, dus brengt Jansen de twee liefst samen. Hoe precies, dat is nog een oefening.
Ik spreek Dalton Jansen (Rotterdam, 1993) in de aula van DAS Theatre, waar hij de studie als creative producer volgt. Wat doet hij eigenlijk niet, vraag je je soms af. Niet veel later, als ik hem weer ontmoet, geeft hij aan dat hij de studie tijdelijk heeft onderbroken. Het verbaast me niet, er ligt iets te veel op het bordje van Jansen. Zeker is wel dat hij onder de vleugels blijft werken van zijn twee hoofd producenten: Theater Rotterdam, en DOX in Utrecht. Bij Theater Rotterdam vindt hij een inhoudelijke dialoog ten aanzien van zijn hiphop roots. Hij groeide bovendien op in Rotterdam en woont er. Bij de werkmethode van DOX – hun jongerenwerk – voelt hij zich thuis, hij vindt er erkenning als het gaat om de sociale thema’s die hem bezighouden.
De jeugd van Jansen was behoorlijk turbulent. Zijn moeder trok de verkeerde mensen aan. Het was heel onrustig thuis, regelmatig viel de politie binnen. Met als gevolg dat Jansen twaalf jaar lang was overgeleverd aan de jeugdopvang. Toch laadt hij zich nog steeds op bij zijn moeder thuis op de bank. Al heeft ze weinig met zijn theaterwerk, de band is hecht. Er ligt zelfs een plan om met haar een voorstelling te maken.
Dans werd Jansens redding en gaf focus aan de onrustige jonge ziel. Het begon met Clowning, een afgeleide van de uit Amerika overgevlogen hiphop stijl Krumping. Daarna beet hij zich vast in de Tectonic, een stijl die een jaar of vijftien geleden ontsproot uit de Franse hiphop dans en veel nadruk legt op bewegingen van de armen. Samen met Gihan Koster en Terencio Douw richtte Jansen The Double Collective op. Het collectief won diverse prijzen in battles en danswedstrijden. Uiteindelijk belandde hij op de kunstvakopleiding, waar hij in 2018 afstudeerde met de studie Urban Contemporary (JMD) in Amsterdam.
Ons gesprek begint met het belang van training en eindigt daar ook mee. Het is zijn grootste boodschap aan de jongste generatie. ‘Jongeren denken te vaak aan geld. Ik begrijp die focus wel, want ik weet waar zij vandaan komen. Maar als je echt danser wilt worden moet je hard trainen, daar ligt de sleutel tot succes. Je kunt simpelweg niet elke week met dezelfde moves komen in battles.’
Het ging destijds kriebelen bij Jansen toen hij jongeren uit het Hiphophuis terugzag in het televisieprogramma So you think you can dance. ‘Er was toen maar één studio in het Hiphophuis in Rotterdam West, dat door Bennie Semil, Aruna Vermeulen en Lloyd Marengo werd opgericht vanuit de SKVR (educatief kunstencentrum, red.) in Rotterdam. Ik jamde er veel, alle stijlen kwamen daar bij elkaar. Benny Bell, bij wie ik veel lessen volgde in Jazz en Afrikaanse dans, heeft uiteindelijk de brug geslagen tussen mijn middelbare school en de kunstvakopleiding.’
‘Er zijn normen, je mag jezelf niet zomaar hiphopper noemen. Soms vind ik het hiphop circuit ook erg streng, via je skills moet je het respect afdwingen.’ Zo nu en dan geeft Jansen zelf ook les in het Hiphophuis. ‘Mijn stijl is heel anders dan jongeren gewend zijn. Vaak kijken ze de kat uit de boom. Tot we echt aan het werk zijn, dan slaat het om.’ In zijn choreografieën mengt Jansen hiphop- en contemporary-technieken en die zijn helemaal niet zo verschillend als je zou denken: ‘Een plié of een bounce; het lijkt heel erg op elkaar. Ik zie vooral de gelijkenissen. Mijn dansers hebben een hiphop achtergrond, maar zijn ook academisch geschoold. Ik ben erg gehecht aan de taal van contemporary. Bij mensen met een hiphop achtergrond zie ik een andere kracht, hun vuur is heel intrigerend. In contemporary vind ik het juist het menselijke mooi. Het gaat niet over competitie er is meer overzicht en zachtheid, meer rust.’
‘Dat hiphop een hardere taal kent, gaat terug naar zijn oorsprong. Het heeft een sterke sociale insteek. Veel hiphoppers creëren vanuit pijn; niet vanuit een verhaal uit een boek.’ Vanuit diezelfde sociale bewogenheid komt Jansen op zijn onderwerpen. Na zijn studie ontwikkelde hij de trilogie On the Edge, waarin hij begrippen als identiteit en broederschap centraal zette. Hij creëerde voor het eerst alleen en experimenteerde met dans en spoken word. Na de ontwikkeling van de trilogie ontving hij budget vanuit de nieuwe makers-regeling van het Fonds Podiumkunsten. Binnen dit tweejarige traject produceerde hij twee voorstellingen met zijn gezelschap Black Birds, waarin hij heel expliciet inzoomde op de zorgsector.
De context werd belangrijker in zijn processen. Hij besteedde aandacht aan vooronderzoeken binnen jeugdzorg, waar hij overigens zelf (nog steeds) een deel van de week werkt en vooral nachtdiensten draait. Het veelbesproken Birds (Winnaar Jonge Zwaan en Zilveren Krekel 2022) onthulde het benauwde leven van jongeren in een jeugdzorginrichting. In Run Quiet, een voorstelling over huiselijk geweld, onderzocht Jansen hoe hij zijn publiek nog dichter kon betrekken bij de thematiek. Hij opende de theaterruimte door zijn dansers dicht op de toeschouwers te laten bewegen. Zijn volgende voorstelling zoomt in op (met name) de aanslag op de Parijse club Bataclan. ‘Ik ben niet alleen geïnteresseerd in wat iemand beweegt om tot terrorisme te komen, maar ook hoe terrorisme culturen polariseert.’
Het liefst bouwt Jansen aan een community. Hij droomt van een huis waar ontmoeting, training, maken en presenteren hand in hand gaan. ‘Ik ben geen productiemachine, dat past niet bij mij. Ik wil meer onder de mensen zijn, tussen mijn publiek. Van welk systeem ben ik onderdeel en wat wil ik? In mijn studie aan Dasarts bevraag ik de context waarin ik werk en mijn methode. Ik vind het belangrijk om veilige ruimtes te creëren, een plek te zijn waar iemand zich thuis voelt en er mag zijn. Ik heb hele autoritaire manieren gezien van communiceren in de danswereld. Ik moest ook altijd dankbaar zijn, maar een choreograaf kiest mij. Waarom moet ik dan dankbaar zijn? Het is toch een gezamenlijk belang!’
‘Ik wil geen gezelschap met vaste dansers. Ik wil dat dansers de wereld ontdekken en ook buiten het boekje durven te zoeken. Ik gun hun het leven en de inzichten die ik zelf heb.’ Een humane manier van werken is wat Jansen zoekt en daarnaast wil hij ook met dansers kunnen werken die niet in het plaatje passen. ‘Ik zie het als een uitdaging hen te coachen. Want ze moeten trainen, dat is het allerbelangrijkst als je door wilt in de dans.’
Foto: Amanda Harput. Jefta Tanate, Rubén Garcia Arabit en Leandro Ceder in Birds (2022) van DOX. Concept en choreografie Dalton Jansen, eindregie Anne Maike Mertens, lichtontwerp Jasper Nijholt