In 2022 tekende zich een opvallende trend af: er verschenen meerdere voorstellingen waarin een LGBQTIA+ cast queerness centraal stelde. TM sprak een aantal van hen over hun ervaringen.‘Wij als queer makers en performers zijn niet langer bereid onze persoonlijke en artistieke identiteit uit te vlakken.’

Aan tafel zitten Didi Kreike (Fok me hokje, van Studio 52nd), Lars Brinkman (Queer Planet, van HNTjong) en Floyd Koster en Sjaid Foncé (The Hot Peaches van DOX en De Toneelmakerij. 

Jullie hebben het afgelopen jaar allemaal in een of meerdere voorstellingen gespeeld met een cast van wie de meerderheid LGBQTIA+’er is, en waarin het thema van queerness de hoofdrol speelt. Is dat een andere ervaring dan bij een maakproces waarin heteroseksualiteit de norm is? 

Floyd Koster: ‘Ja, voor mij voelt dat wel heel erg anders, omdat ik veel meer van mezelf heb gelegd in het creatieproces van The Hot Peaches. Andere voorstellingen, zelfs de voorstellingen die ik zelf heb gemaakt, voelen minder persoonlijk, in The Hot Peaches zet ik mijn eigen identiteit op het spel. Vanwege het thematische uitgangspunt was de vraag continu: ‘Wat wil ik over mezelf kwijt, hoe vliegen we dat dan aan, en hoe verhoudt dat zich tot de inbreng van de andere spelers?’. Als je een scène maakt die voor jou kloppend voelt, kan die weer een heel andere betekenis krijgen in de context van de scènes van de andere spelers. Omdat we ons allemaal persoonlijk met de voorstelling verbonden, was het een grotere uitdaging dan anders om daarin dan de balans te vinden: hoe sluit je de verschillende speelstijlen of belevingswerelden op elkaar aan? Juist ook omdat er geen vaste ‘norm’ is als je een queer voorstelling maakt, is het veel meer zoeken naar een gedeelde baseline.’

Lars Brinkman: ‘Volgens mij speel ik voornamelijk in queer voorstellingen dus ik vraag me eerder af hoe een ‘normaal’ proces eruitziet (lacht). Het enige voorbeeld dat ik heb, was een voorstelling waarin in speelde toen ik nog aan de HKU studeerde, met een vaste tekst en alleen maar heteromannen. In dat proces waren er veel dominante mannen met gedrag dat ik als moeilijk en kwetsend ervaar, waardoor de ruimte voor kwetsbaarheid uit het proces werd gezogen.’

Koster: ‘Wat voor soort gedrag? Zat dat in de hoek van prestatiedrang en ego?’

Brinkman: ‘Het is moeilijk om er precies de vinger op te leggen, en dat maakt het ook moeilijk om te ontmantelen. Ik heb daar wel geleerd dat ik in iedere rol die ik speel ruimte moet blijven maken voor queerness om tot kwetsbaarheid te kunnen komen. In een queer proces is daar automatisch al meer ruimte voor, daar is meer aandacht voor en empathie naar elkaar.’

Didi Kreike: ‘Bij Fok me hokje was het proces net anders omdat we een gemengde groep hadden: een groep queer schrijvers en een groep cishet-schrijvers, allemaal tussen de 13 en de 20 jaar oud. Wij als acteurs waren de vertegenwoordigers van hún verhalen, niet die van onszelf. Bij ons ging het daardoor veel over ‘wie vertelt welk verhaal’ – er schreven bijvoorbeeld enkele trans-schrijvers mee, maar er speelden geen trans-acteurs mee. Om geen verwarring te veroorzaken bij de kinderen in de zaal, was het belangrijk om nuances aan te brengen en met een zekere awareness na te denken over welk beeld we communiceerden. De voorstelling moest ook begrijpelijk zijn voor een cishet-publiek, en gelukkig hadden we Dionisio Matias in de cast: hij wist aan het begin van het proces nog bijna niets over queerness, dus hij was een goede toetssteen.’

Sjaid Foncé: ‘Ik ben zelf eigenlijk nog heel erg naar mijn plek in de theaterwereld op zoek. Ik ben naar Nederland gekomen met de droom om theater te kunnen maken. Ik ben op de MBO Theaterschool begonnen, daar werd in die tijd weinig over identiteit als uitgangspunt voor je kunstenaarschap gesproken. Op de mime-opleiding aan de AHK is er ruimte om vanuit mijn eigen urgentie, fascinatie en inspiratie te communiceren en te maken. Maar ik ben ook nog steeds aan het onderzoeken hoe mijn zwarte queer bestaan binnen een ruimte en bij een publiek resoneert. In Sea of silence van Floor Houwink ten Cate speelde ik een jongen die tot man opgroeit, en dan stel ik me als acteur de vraag: wat betekent mannelijkheid voor mij? Queerness zit in mijn lichaam en zal zich hoe dan ook op het podium manifesteren, maar ik wil daar bewust mee om gaan. In The Hot Peaches speelden we zowel historische personages als versies van onszelf, dat maakte het ook boeiend om de ene performance door de andere te laten voeden.’

Wat Didi en Sjaid zeggen over dat het voor een cishet-publiek ook begrijpelijk moet zijn, is dat iets waarmee jullie worstelen als makers/performers? Welk publiek hebben jullie in gedachten bij het maken van deze voorstellingen?

Brinkman: ‘Ja, ik ben daar in mijn eigen werk ook veel mee bezig. Ik voel steeds een ongemak ten opzichte van een heteronormatief publiek als ik queer verhalen vertel, ik voel me dan steeds tot ‘de ander’ gemaakt omdat de reacties vaak in de hoek zitten van: ‘Het is heftig en een beetje weird, maar 

heel dapper dat je dit vertelt.’ Ik probeer mezelf te leren dat ik die frictie met dat deel van het publiek niet hoef op te lossen, dat ik geen knieval hoef te doen om het voor hen ‘normaler’ te maken.’

Koster: ‘Precies, dat hebben we in het proces van The Hot Peaches ook uitgebreid besproken. Aan het begin hebben we gezegd: we gaan dit voor onszelf maken, vanuit onze eigen behoefte van wat we graag op het toneel zouden willen zien, en het publiek mag zelf moeite doen om daarbij aan te haken. Maar die insteek veroorzaakt soms ook een behoorlijke pushback bij het publiek, met name bij schoolvoorstellingen, waarin we soms echt worden uitgescholden. Dat is heel confronterend en onveilig, en dan ga je toch snel denken dat je iets anders had moeten doen. Ik denk dat we gebaat waren geweest bij een begin als dat van Queer Planet, waarin eerst heel duidelijk wordt uitgelegd wat de opzet van de voorstelling is. Bij The Hot Peaches kreeg je bij sommige voorstellingen een beetje het Pride-effect: het gevoel van ‘aapjes kijken’. Laatst kwam er een jongen naar me toe bij een andere DOX-première, en die zei: ‘Jij zat toch in die voorstelling met die travestieten?’ Dat was goed bedoeld, maar het geeft wel een kloof aan.’

Brinkman: ‘Tsja, dat er kennis over queerness ontbreekt bij een groot deel van het publiek is een feit, maar is het aan ons als theatermakers om dat op te lossen? Ik ben geen kunstenaar geworden om mensen te onderwijzen. Bij Queer Planet waren de vrije voorstellingen een feestje en een warm bad qua publieksreactie, maar de schoolvoorstellingen waren voor 50 procent enorm pittig. Op een gegeven moment moesten we echt stilstaan bij de vraag wat we onszelf aandeden, bij nagesprekken werden we zonder omhaal ‘onnatuurlijk’ genoemd of erger. Ik heb geen zin om in het theater iedere voorstelling mijn bestaansrecht te moeten bewijzen. Uiteindelijk hebben een aantal castleden aan HNTjong teruggekoppeld dat ze niet meer bereid zijn om schoolvoorstellingen te spelen.’

Kreike: ‘Ik denk dat ik het spelen voor scholen als minder heftig heb ervaren omdat ik me al meer gewapend had. Ik maak zelf voorstellingen die unapologetically queer zijn, en ik zoek die confrontatie juist op om ruimte voor queerness te maken. Ik denk dan altijd: het is niet erg als het publiek afwijzend reageert, misschien is er een zaadje geplant en denken ze er thuis verder over na. En ik denk: dit wordt misschien heftig maar let’s go, anders verandert er nooit iets.’

Wat denken jullie dat er nodig is om dit soort confrontaties op scholen in goede banen te leiden?

Brinkman: ‘Ik denk dat tussenpersonen die tussen het werk en de school staan heel belangrijk zijn, mensen die echt gespecialiseerd zijn in het voeren van gesprekken over queerness.’

Koster: ‘Een nagesprek dat bij ons echt fantastisch was, werd geleid door Pompadó Martha, een queer artist-educator. Hen vertrok vanuit het idee van chosen family en vroeg het publiek wat zij zich daarbij voorstelden. Door meteen de eigen belevingswereld van het publiek erbij te betrekken, voorkom je dat een nagesprek éénrichtingsverkeer wordt. In andere gevallen hadden we gespreksleiders die de nuances niet helemaal doorgrondden of zelf een heteronormatieve blik op de voorstelling richtten. We moesten vaak verdedigen dat de leerlingen naar de voorstelling moesten komen, zelfs docenten trokken de noodzaak van de voorstelling openlijk in twijfel.’

Foncé: ‘Voor mij is het het aller moeilijkste dat je meteen na het spelen moet gaan uitleggen wat je hebt gespeeld. Je hebt jezelf net enorm kwetsbaar opgesteld, dus als je dan het gevoel krijgt dat je je daarvoor moet verantwoorden, is dat echt heel zwaar. De educatie-afdeling en de voorstelling zelf stonden te los van elkaar, ik had er veel aan gehad als er meer afstemming en gesprek met elkaar was geweest in plaats van dat ik onvoorbereid in nagesprekken terechtkwam.’

Kreike: ‘De formule bij Studio 52nd is dat er een week van tevoren een les is, en een week na de voorstelling nóg een, beide verzorgd door het gezelschap zelf. Maar dan nog had ik sterk het gevoel dat we in de frontlinie stonden, dat ik een verhaal aan het openbreken was dat die kinderen nog nooit hadden gezien. Wat heel erg was, was dat het tijdens de speelperiode steeds meer voorkwam dat ouders de scholen opbelden om te zeggen dat ze niet wilden dat hun kinderen naar de voorstelling zouden komen kijken. 

‘Maar laten we wel wezen: queerness is ook counterculture; het is niet alleen een identiteit, maar een bewuste uitdaging van de status quo, een andere manier van naar de wereld kijken als kritisch alternatief voor heteronormativiteit, en dat levert een confrontatie op met het publiek. Het grootste probleem is eigenlijk dat docenten geen idee hebben hoe ze kunnen omgaan met de conflicten die dat oplevert. Een voorbeeld: bij een van de voorstellingen zat een meisje op de voorste rij ons gewoon uit te lachen. Ik heb haar daarop aangesproken, en dat leidde ertoe dat ze mij na de voorstelling op Instagram heeft opgezocht en me daar vrij agressief heeft benaderd. Dan word je opgebeld door een manager op een school die totaal niet weet hoe hij met de situatie moet omgaan.’

Brinkman: ‘Scholen zelf moeten ook veel meer aan queer onderwijs doen, het moet überhaupt niet de taak van theatergezelschappen zijn om kinderen voor het eerst met dit thema te confronteren. Ik krijg vaak het gevoel dat scholen en docenten huiverig zijn om maatschappelijke thema’s te agenderen die conflict kunnen opleveren.’

Koster: ‘Ik speel nu bij Theater Aluin de voorstelling Twelfth Night, waarin queerness ook een belangrijke rol speelt. Aluin is enorm gericht op educatie en zij nodigen bij de schoolvoorstellingen alleen GSA-scholen uit. De Gender and Sexuality Alliance is als fenomeen begonnen in de VS en Canada, het is een netwerk van scholieren dat zich op hun scholen inzet voor een veilige omgeving waarin iedereen zichzelf mag zijn. De individuele groepen worden ondersteund door het COC. Op de GSA-scholen waar we spelen, komen bovendien alleen leerlingen kijken die de voorstelling wíllen zien: aanwezigheid is facultatief. Die beide elementen zorgen ervoor dat er geen homofobe toestanden ontstaan.’

Foncé: ‘Maar dan zit je dus alleen voor publiek te spelen dat met je mee is.’

Koster: ‘Ja, maar ik zie het niet als mijn taak om heteropublieken in queerness te onderwijzen, dat vind ik de taak van scholen.’

Foncé: ‘Maar wat is het nut om alleen voor queer publieken te spelen?’

Die vraag wordt nooit gesteld aan hetero theatermakers, die vaak genoeg voorstellingen maken zonder dat ze ‘met queer publieken rekening houden’. 

Kreike: ‘Ik denk dat het ook zit in de definitie van queer. Wat is een queer publiek, zijn dat mensen die qua seksualiteit of gender niet cis en hetero zijn? Ik zie queer veel meer als een mindset dan als iets dat met je geaardheid of je lichaam te maken heeft, de overtuiging dat heteronormativiteit beperkend is en er vele andere manieren van naar de wereld kijken mogelijk zijn. Dat betekent dat een hetero-toeschouwer ook queer kan zijn.’

Koster: ‘Die heteronormatieve blik is zo overheersend. Nu er het afgelopen jaar een aantal queer voorstellingen zijn verschenen – naast die van ons onder andere ook The Ozard Of Wiz van MaasTD en het werk van Boys won’t be boys – hoor je in de wandelgangen meteen ‘er wordt plotseling wel héél véél queer theater gemaakt’, alsof heteromensen zich meteen bedreigd voelen.’

Brinkman: ‘Dat voelt heel agressief, omdat zo steeds het anders-zijn wordt benadrukt. Ik hoop daarom dat queer zijn niet als een thema of een hype wordt gezien, maar als een permanente verandering in het theaterlandschap: wij als queer makers zijn niet langer bereid om dat deel van onze persoonlijke en artistieke identiteit uit te vlakken.’

Foto: Bowie Verschuuren. Queer Planet (2022) van HNTjong. Regie Noël Fischer, kostuums Carly Everaert, decor Sacha Zwiers, lichtontwerp Uri Rapaport, videodesign Isaura Sanwirjatmo, animatie Teyosh

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2023