X (Adam, de eerste mens) zit bij Y (zijn psychotherapeut).

X We liepen door de tuin, bij de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. En Eva pakt een appel en zegt: ‘Wil jij de helft, ik vind een hele appel een beetje veel.’ En ik zei: ‘Nee, ik heb geen zin in kennis van goed en kwaad. Ik krijg daar stress van. Ik heb ook geen zin in ruzie met God. Ik vind het fijn in de tuin. En ik vertrouw die slang niet.’

Y Wat goed dat je dat hebt gedaan. Dit is echt even een succesmomentje. 

X Het was natuurlijk maar een halve appel, dat zijn vier, drie happen, dus waar doe ik moeilijk over.

Y Het is inderdaad maar een appel. Maar het staat ook voor iets groters. We hebben het hier al een paar sessies over gehad, dat je het spannend vond dat Eva het steeds over die appel had, dat je het moeilijk vond om bij jezelf te blijven, en je bent bij jezelf gebleven.

X Nou ja…

Y Hoe reageerde Eva?

X haalt zuchtend zijn schouders op: maakt het uit. 

Y Ik weet niet zo goed wat dat betekent.

X Gewoon. Het is toch maar een have appel, drie happen. 

Y Dat is eigenlijk wat jij net ook al zei, hè. Dat klinkt voor mij een beetje als: ‘Als jij niet doet wat ik wil, dan stel jij je aan’. 

X Zei ik dat net ook?

Y Ja. Terwijl je de situatie beschreef. 

X Misschien is het niet letterlijk wat zij zei, maar hoe ik haar woorden interpreteerde. 

Y Wat waren die woorden dan?

X Nou… zoiets.
Het is ook niet leuk om in je eentje te moeten eten.

Y Vind je zelf dat je je aanstelde door die halve appel af te slaan?

X Het is maar een appel. 

Y Waarom denk je dat?

Stilte.

X Ik denk dat ze me inmiddels gelijk zou geven. Soms snapt ze het gewoon allemaal niet. Nu ook bijvoorbeeld: ‘Waarom lopen we eigenlijk naakt?! Waarom mogen we niet van die boom eten dan?! Ik stel gewoon vragen’ – maar dat kan ik haar dan wel uitleggen en dan zitten we weer op dezelfde golflengte. Zo zal het ook gaan met die appel.

Y Nu zeg je dat Eva erachter moet komen dat jij gelijk hebt. 

X Nee, ze snapt het niet. 

Y   Ze is het niet met je eens, dat is iets anders. 

X   Nee, dat is hetzelfde. 

Stilte.

Y   Denk je dat echt?

X  (weet dat hij geen ‘ja’ kan antwoorden omdat hij geen eikel wil zijn, maar denkt eigenlijk wel: ja) Nee.

Y   Ik denk dat Eva het recht heeft haar eigen afweging     te maken. Waarschijnlijk heeft ze gedacht: dan wordt God maar boos, ik wil die appel eten. Ik wil die kennis van goed en kwaad. 

X Ze staat er nu wel opeens helemaal alleen voor. 

Y En is het erg om alleen te zijn?

X Ja. 

Y Voel jij je alleen?

X Nou, het is voor haar erger. Zij heeft nu ruzie met God.

Y Hoe zou het voor Eva zijn geweest als je een hap van die appel had genomen en zij zou weten dat jij dat eigenlijk niet had gewild, maar dat je het voor haar deed. 

X Weet ik niet.

Y Ik denk dat je haar dan eigenlijk een enorme schuld oplegt. En jou een beetje kennende, zou je haar dat nog duizenden jaren kunnen nadragen. Terwijl je er in haar beleving dan vrijwillig mee had ingestemd.

X Ja. Dat is ook wel zo.

Y Ik denk dat dat dan heel erg tussen jullie in zou kunnen komen te staan. Op tal van momenten. 

X Ja.

Y Ben je dan niet heel blij dat dat niet is gebeurd? Snap je waarom ik eerder zei dat dit een succesmomentje is? 

X Ja, dus je zegt eigenlijk dat we dan misschien nog wel eenzamer zouden zijn geweest. 

Y Ik denk dat dat niet gaat om eenzaamheid. Ik denk dat je dan een gedeeld probleem had gehad en allebei om andere redenen heel gefrustreerd waren  geraakt. En ik denk dat dat… 

Stilte.

Y Je komt vaak terug bij dat woord ‘eenzaamheid’. Voel jij je alleen sinds je de appel hebt afgeslagen?

X Nee. Nee. Nee hoor. 

Y Wat zijn jouw associaties met eenzaamheid?

X Pffft. ‘Wat zijn jouw associaties met eenzaamheid? Zie je ook een doodbloedend zwaantje in deze wijnvlek? Kun je even gehypnotiseerd afdwalen naar je vadercomplex?’

Y Wanneer was de eerste keer dat je dacht: ik ben alleen?

X Toen ik mijn ogen opende. 

Y Vanmorgen? Of nadat je die appel afsloeg? Of wat bedoel je?

X Ik bedoel op dag zes. God schiep mij, de mens: Adam. Adam opent zijn ogen: ‘Ik wil niet alleen zijn’.

Y Hoe reageerde God?

X Die maakte Eva en: ‘Niks meer aan de hand’. 

Y Zei Hij dat? 

X Dat was wel de strekking.

Y Ik kan me ook voorstellen dat je daardoor onbewust het idee kreeg dat je je niet alleen mag voelen. Je zegt ‘niks meer aan de hand’. Dat suggereert dat ‘alleen zijn’ een probleem is dat je moet oplossen. Bijvoorbeeld door andere mensen te helpen, ook als je dat zelf niet wil. Snap je dat als ik dat zo zeg? 

X Het is ook vervelend.

Y Vind je het je eigen schuld dat je het idee hebt dat je nu weer alleen bent, omdat je die appel niet hebt gegeten? 

X Dat is het ook. En het is ook mijn schuld dat Eva zich alleen voelt. 

Y Ik denk dat God je ook had kunnen leren om te gaan met eenzaamheid en dat je daar misschien meer aan had gehad. 

X Ja. Misschien wel.

Y Zullen we even terug naar dat moment. Als je nu iets zou mogen zeggen tegen die Adam op dag zes, die zijn ogen opendoet, die zich eenzaam voelt. Wat zou je dan tegen hem zeggen?

Stilte. 

X Weet ik niet. Ik snap wel dat God een oplossing zocht.

Beeld: Don Duyns

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2023