In het Bijlmer Parktheater in Amsterdam zit Amira al Rawi geknield in een glazen kist op het podium. Het raamwerk van haar decor omlijst haar en zij omlijst subtiel haar gezicht met elegante handen. Een moment van trotse zelfportrettering met een fragiele nasmaak, omdat het geheel eenzaam oogt. Haar vingers tasten haar gezicht en lichaam af, waar is zij naar op zoek?
De aftasting en zoektocht met haar handen lijken een rode draad in de voorstelling te zijn en typerend voor de bewegingstaal van de danseres, die inspiratie haalt uit stijlen als vogue en waacking. Sierlijk golvende armen en doorlopende bewegingen worden afgewisseld met gebalde vuisten en stagnatie van het lichaam. Een constante onderhandeling met tijd, tussen doorgaan en stilstaan. Ze wil uitstrekken en wegvliegen, maar wordt tegengehouden door de glazen kooi en geconfronteerd met haar eigen schaduwen en schimmen, die nu zichtbaar voor de geest komen op het witte doek achter haar. Gevangen door haar licht en duisternis, want beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Gaandeweg wordt duidelijk dat de noties van licht en schaduw refereren aan haar rouwproces, aangezien Al Rawi op negenjarige leeftijd haar moeder verloor. Haar dans wordt vervlochten met persoonlijke videobeelden van vroeger, met zoete herinneringen aan haar moeder die lachend op de bank zit en een kleine Amira die dicht tegen haar aankruipt. Op zoek naar veiligheid en geborgenheid, die haar moeder als een warme deken om haar kleine meid heenslaat.
Het deken dat nu is weggevlogen. Liefde en geborgenheid die Al Rawi zichzelf moet zien te geven in een harde wereld, gerepresenteerd in een geknielde houding op de vloer waarin zij haar hoofd verbergt tussen gekruiste handen. Weer die reikende armen, op zoek naar een aanraking, een herinnering en tegelijkertijd de confrontatie met de leegte. Armen die zij op haar rug houdt, alsof het leven haar in de boeien heeft geslagen. Met rollende en circulaire bewegingen op de vloer manoeuvreert Al Rawi tussen neerslachtigheid en veerkracht, waarbij zij soms bij de pakken lijkt neer te zitten en dan weer de veerkracht vindt om naar het licht toe te bewegen.
De glazen kist die zij intussen is ontvlucht, lijkt alsnog geïnternaliseerd te zijn in haar lichaam. Met hiëroglyfe armen, starre lijnen en veel herhalingen lijkt de danseres vast te lopen in dezelfde patronen. Patronen waar zij wil uitbreken door letterlijk weg te rennen. Heen en weer rent ze over het podium: ergens voor weg of ergens naar op zoek? Misschien wel allebei. Zowel datgene wat ze ontvlucht als datgene waar zij naar op zoek is, vindt ze gereflecteerd in de glazen muren van haar kist: zichzelf.
Dit is de ontmoeting die ze nodig had en onder begeleiding van opzwepende muziek, met een gelaatsuitdrukking tussen fel en vermoeid, zoekt de danseres de periferieën van een lichtspot op, zoekend naar de grens tussen licht en donker en accepterend dat beiden co-existeren en afkomstig zijn uit dezelfde bron. Haar slotdans is rauwe expressie waarin Al Rawi de zelfverzekerdheid van de gemeenschappen belichaamt waaraan haar bewegingstaal is ontleend, zoals breakdance, hiphop en house. Met snel voetwerk, ritme in haar bovenlichaam en dynamiek in haar armen zet ze haar stille lijden om naar expressie en acceptatie.
Daar staat ze uiteindelijk, op haar glazen toren, oog in oog met het publiek. Voor een happy end is het te laat, want het verlies van haar moeder zal ze altijd met zich meedragen, maar tegelijkertijd dansen de overledenen te allen tijde met ons mee. Waar Al Rawi werkelijk afscheid van neemt zijn de beklemmende muren van stilte en onverwerkt verdriet.
Foto: Yu Check Tsang