De Indonesische choreograaf Eko Supriyanto deconstrueert de tradities van zijn land om zo te reflecteren op een complexe geschiedenis. In IBUIBU BELU: Bodies of Borders focust hij zich op de traditie van de lLkurai-rituelen uit Oost-Timor. Met veel precisie laten zes vrouwelijke dansers ons bijna ongemerkt ondervinden wat er met een traditie gebeurt als grenzen onder druk staan. (meer…)
In L’Haal geeft de Marokkaanse choreograaf Khalid Benghrib zijn eigentijdse interpretatie van de Soefidans. Het resultaat is een even contemplatieve als dynamische voorstelling, waarin een traditie zich mengt met expressieve hedendaagse beweging en geluid.
Werk van Benghrib was al eerder in Nederland te zien in edities van het festival Dancing on the Edge. Hij toonde er onder andere zijn eigen gewaagde versie van Kurt Jooss’ beroemde politieke ballet The Green Table. Waar Jooss in zijn stuk het naziregime bekritiseerde, stelde Benghrib de Islamitische staat ter discussie in een bewerking met enkel mannen. Zijn nieuwste choreografie L’ Haal, openingsvoorstellig van de compacte najaarseditie van Spring Performing Arts Festival, is van een heel andere orde en vooral een spannend eerbetoon aan zijn culturele roots.
Vanuit het zijtoneel verschijnen negen geclusterde lichamen, een subtiel elektronisch geluid begeleidt de subtiele golvende bewegingen. Als langzaam het summiere licht opdoemt, zien we negen mannen gekleed in identieke blauwe kostuums met wijde broeken en een half gilet dat de voorkant van het lichaam bedekt. Terwijl de mannen wat stuurloos om elkaar heen draaien en vervolgens door de ruimte schuifelen nemen we hun verschillende posturen waar. Waar de een boomlang is en mager, is de ander klein en robuuster.
Als guembri-speler Hassan Boussou, tevens componist en medemaker van dit werk, op het zijtoneel zijn instrument grijpt en enkele tonen speelt, gaat het schuifelen over in meer dynamische beweging met een hoofdrol voor de armen. De mannen bewegen in steeds veranderende kleine formaties. Zo nu en dan valt een danser uit het bewegingspatroon van de gehele groep om vervolgens een verrassend nieuw vocabulaire te introduceren van dierlijke bewegingen kruipend of glijdend over de vloer. Virtuoos zijn die momenten, vooral omdat de zwaartekracht hier een nieuwe dynamiek creëert waaruit later in het stuk soms verrassende acrobatische bewegingsvormen voortvloeien.
Drie muzikanten staan Boussou muzikaal bij. Terwijl hij de lead heeft, zijn zij het koor. Klanken op de guembri (een soort luid, driesnarige bas) mengen met ritmisch klepgeluid van drie karkabous (grote metalen castagnetten, die symbool staan voor de ketenen van slaven) en gezangen. De prachtige en meeslepende live-muziek wordt afgewisseld met opgenomen elektronische muziek. Het breekt de sfeer, soms onverwacht luid en dwingend, zodat het hele stuk weer omslaat.
De zeven dansers ploeteren voort; dansen is werken hier. Het lijkt wel of L’Haal, wat zoveel betekent als ‘op je gevoel beslissen om wel of niet ergens voor te gaan’, nooit ophoudt en zo hoort het ook, want doorgaans kunnen de Gnawa-riten een dag of zelfs dagen duren. Choreograaf Benghrib liet zich inspireren door de rituele sessies die hij als kind vanonder de rokken van zijn beide grootmoeders gadesloeg. Deze lila’s, zoals ze genoemd worden, zijn geen religieuze riten maar vooral genezingsrituelen. Ze zijn al eeuwen oud.
Benghrib laat ze herleven en mengt zijn abstracte dans met de beladen, emotionele beelden van de riten. In verlichte vierkanten of in het uitvergrote mozaïek van een Arabische lamp groepeert hij zijn dansers, om ze vervolgens weer ruimtelijk uit elkaar te drijven. Orde en chaos wisselen elkaar af.
Na ruim een uur sluipen er geleidelijk wat meer individuele kwaliteiten van dansers in het bewegingsmateriaal en krijgt het dansvocabulaire meer lucht. Op die momenten wordt de hermetische compositie leesbaar en komt het tot dan toe intrigerende maar ook wat afstandelijke L’Haal echt aan.
Foto: Guy Henri