Hoe gaan we met toneelschrijvers om in dit land en wat kan daaraan verbeteren? Op de uitreiking van de Toneelschrijfprijs 2022 hield Don Duyns een krachtige keynote speech over de benarde positie van de toneelschrijver in het Nederlandse theaterveld. ‘Er gaat te veel mis en te veel talent verloren, onder andere door een volstrekt gebrek aan respect.’
In het stuk Onschuld van Dea Loher zegt het personage dat is aangeduid met ‘mevrouw Suiker’ al rokend het volgende (in vertaling van Liet Lenshoek):
Als ik pompbediende was, dan zou één sigaret genoeg zijn om alles de lucht in te jagen. Stilte. Dat denk ik vaak. Stilte. Maar thuis heb ik niet eens gas. Waar zou ik dan moeten beginnen.
Soms zou ik willen dat ik ook een pompbediende was met een brandende sigaret in handen en dat ik met één nonchalante polsbeweging alles de lucht in kon jagen, net zoals mevrouw Suiker fantaseert. Maar net zoals mevrouw Suiker wil ik dat niet ècht en bovendien, ik rook niet.
Wat een fenomenale toneelschrijver overigens, Dea Loher. Deze in 1964 als dochter van een boswachter in Traunstein geboren toneelschrijfster staat niet toe dat er ook maar één regel aan haar teksten wordt gewijzigd. Als je daar wel om vraagt, als regisseur of dramaturg, krijg je het antwoord dat op mijn T-shirt staat en ja, dat is een statement: ‘Ich bin keine jukebox.’
Is de schrijver een jukebox?
Is hij/zij/hen een met mensenvlees overtrokken taalmachientje waar je een muntje in kan gooien om te krijgen wat je wil? Kun je dit taalmachientje voor de rest van de repetitieperiode opsluiten, bijvoorbeeld in een meterkast en verder gewoon doen wat je wil met de woorden die je in goed vertrouwen hebt ontvangen?
Het lijkt er soms op.
Het lijkt er soms focking veel op!
Echt, één sigaret bij de benzinepomp die het Nederlandse theater is! Zoals mijn legendarische voorganger en collega Frans Strijards ooit een popje in de fik stak tijdens een theaterontmoeting, zo wil ik ook met mijn woorden iets in vuur en vlam zetten. Affakkelen. En wel de verhouding tussen de toneelauteur – diegene die de woorden neerschrijft – en de theatermaker – diegene(n) die die woorden op het toneel zetten.
Of niet zetten.
Maar laat ik niet meteen Hamlet worden en over alles twijfel zaaien. Eerst moeten we terug in de tijd. Niet zo lang, een paar maanden maar.
Plaats van handeling was de Brakke Grond. Daar vond een door de Auteursbond, sectie toneelschrijven, georganiseerde bijeenkomst plaats over de samenwerking tussen toneelschrijvers en regisseurs.
Dat was een tamelijk traumatische belevenis, tenminste voor mij.
Er zaten geen toneelschrijvers op het toneel, louter theatermakers. Toen ik daar vooraf mijn zorgen over kenbaar maakte, zei één van organisatoren: ‘Je krijgt nog genoeg tijd om je zegje te doen.’ Voor een zaal vol toneelauteurs hielden de regisseurs en makers hun verhaal.
De artistiek leider van een gerenommeerd jeugdtheatergezelschap zegt: ‘wie betaalt, bepaalt.’ En even later: ‘Ik heb nog nooit iets gehad aan wat een toneelschrijver na een doorloop tegen mij zei.’
Twee uitspraken die hij glimlachend doet.
Even later leest een jonge regisseuse van haar telefoon voor: ‘Ik heb ruzie nodig met de tekst en de auteur, conflict. Met een affe tekst kan ik niks.’
En een andere artistiek leider vertelt dat hij als iets niet ‘loopt op de vloer’, dat hij dan zelf herschrijft. Omdat alles, zei hij, toch ‘uit zijn koker kwam en er daarvoor al lang overleg was met de schrijver’.
Naast me kwam collega Maria Goos langzaam tot het kritisch kookpunt. En ook andere en jongere collega’s draaiden ongemakkelijk op hun stoelen, irriteerden zich. Was dit dan de manier waarop er naar de toneelschrijver wordt gekeken? Als een lastpak, een noodzakelijk kwaad, iets waar je lacherig over kunt zeggen dat je ‘er nog nooit iets aan gehad hebt na een doorloop?’
Laat ik het zo zeggen, deze meeting was niet echt goed voor je self-esteem als toneelauteur.
Anders gesteld:
Je wordt als toneelauteur in Nederland dikwijls als een hond behandeld.
Slechter nog, want honden krijgen nog lekker eten en worden geaaid. Zelf heb ik ook de nodige shit meegemaakt, van teksten die in een heel andere volgorde aan een waslijn hingen (toen heb ik een ander beroep overwogen), tot acteurs die met goedvinden van de regisseur hele nieuwe versies van dialogen hadden gekleid. Dat soort dingen zijn pijnlijk.
Gelukkig klonken er in de Brakke Grond ook tegengeluiden, zoals van de genuanceerde Madeleine Matzer, van Anna Schoen en van regisseur Casper Vandeputte. Maar de drie andere sprekers hadden met hun ‘prikkelende stellingen’ iets blootgelegd waar ik me al langer bewust van ben: er zijn talloze misverstanden over wat het vak van toneelschrijver eigenlijk inhoudt. En over hoe je met zo iemand omgaat die dat vak beoefent.
Want laten we wel wezen – en ik wil niet romantiseren – de schrijver van een toneeltekst giet zijn, hen of haar ziel op papier; hij/zij/hen moet zich openstellen voor invloeden uit de wereld, uit de kunst. En dat dan tot een boeiend geheel maken. Wijs mij één toneelschrijver aan die niet op z’n minst innerlijk trillend van de zenuwen bij een eerste lezing aan de tafel vol acteurs en anderen zit, en ik trakteer je op een maaltijd naar keuze.
Mevrouw Suiker zegt in Onschuld van Dea Loher:
Ik vind, dat je het aan iemand kunt zien of hij in een lauwwarme nacht in een lauwwarm bed is verwekt, per vergissing, of dat hij een hartstochtelijke rechtvaardiging heeft, om op deze wereld rond te lopen.
Toneelschrijvers zijn over het algemeen niet in een lauwwarm bed verwekt. Je gaat niet voor je lol toneelteksten schrijven, daar zit een heel grote noodzaak achter. Jouw tekst is de sigaret die je bij de benzinepomp die de wereld is gaat gooien.
Maar even terug naar de vraag. Hoe gaan we met toneelschrijvers om in dit land en wat kan daaraan verbeteren? Een paar maanden geleden schreef ik een column voor theaterblad Scènes over de hier heersende omgang met auteurs, na een aantal wat mindere ervaringen mijnerzijds. Ik citeer even uit die column:
Een toneeltekst wordt in Nederland dikwijls als voorstel gezien, een mogelijke versie van dat wat er uiteindelijk bij de première te zien zal zijn. Natuurlijk is dat te begrijpen uit de recente theatergeschiedenis die zoveel moois heeft opgeleverd. Maar het grote nadeel van deze werkwijze is dat de toneeltekst nog steeds te vaak een vogelvrij product is, zoals Herman Heijermans al meer dan 100 jaar geleden zei. (…) Wat stel ik dan voor? Dit: blijf met je takken van de teksten van de toneelschrijver.
Okay boud gesteld natuurlijk, maar wat mij echt schokte was dat nadat ik de column op Facebook had gedeeld, het reacties regende van collega’s die soms al jaren geleden gestopt waren met schrijven voor het theater door de slechte ervaringen die ze in het werkveld hadden in de samenwerking met regisseurs en andere makers. Ik quote er even anoniem een paar:
Dit is de reden dat ik gestopt ben met toneelschrijven. In 2005 overigens al.
Ik las deze column en merk dat het me heel veel doet. Omdat je als schrijver zo vaak buitenspel wordt gezet tijdens repetities omdat de regisseur de eindverantwoordelijkheid van de voorstelling (en daarmee kennelijk ook de tekst) overneemt.
Woord! En de voornaamste reden dat ik er vrij snel tamelijk genoeg van had.
Fuck man.
Dit waren dus mogelijk hele interessante toneelschrijvers geworden! Er is een klimaat in Nederland dat toneelschrijversvijandig te noemen is, om maar eens een Thomas Bernhard-achtig woord te gebruiken. En nee, niet bij iedereen, en er gebeurt genoeg goeds, maar in het algemeen gaat er te veel mis en te veel talent verloren.
Hoe? Onder andere door een volstrekt gebrek aan respect, zoals te horen was op die middag in de Brakke Grond. Belangrijker is de vraag: hoe komt dit? Waar komt dit uit voort? En wat kunnen we eraan doen?
Zelf ben ik begonnen bij een collectief, van schrijvers-regisseurs. Bij Growing up in Public in Utrecht regisseerden we onze eigen teksten. En als er geen budget was, speelden we zelf en bouwden we het decor. Een onbetaalbare leerschool, besef ik nu. Je zag, voelde, ervoer wat je woorden deden. Wijzigingen en schrappingen kon je zelf aanbrengen, al was ik daar terughoudend mee. Ik dacht altijd: de schrijver zal er wel iets mee bedoeld hebben.
Ook als ik zèlf die schrijver was.
Want dat was het bizarre op die middag in de Brakke Grond: het was net of we er a priori van uit moeten gaan dat de schrijver geen bedoeling heeft. Dat haar, zijn of hun woorden er gewoon maar staan, tijdelijk, tot ze door de ‘echte theatermakers’ (regisseurs, acteurs) verbeterd kunnen worden.
Daarmee leveren wij, schrijvers, wel woorden maar geen stukken.
Dat zou best zo kunnen zijn hè, hou me ten goede. Als een interessante maker mij belt en zegt: heb je voor mij wat woorden, zeg 2000, dan lever ik die, nog verpakt in leuke zinnen ook.
Maar als ik een toneeltekst schrijf, hoop ik dat de eerste, tweede en ook derde reflex is om die tekst serieus te nemen.
En onder serieus nemen reken ik zeer zeker ook feedback, soms heel pittige, soms tot 25 versies aan toe, zoals nu bij Wolfgang het wonderjong dat ik schrijf voor Pieter Kramer en waar we – met dramaturge Dirkje Houtman – geen zin onomgedraaid laten, of hoe zeg je dat.
Een ander ding dat me dwars zat op die meeting: het praten over de toneelschrijver in de repetitieruimte alsof de builenpest z’n entree heeft gedaan. Die repetitieruimte ‘is’ van de acteurs en de regisseur, wellicht van decor- en kostuumontwerper maar laat de toneelschrijver er um Gottes willen wegblijven.
Geen stap over de drempel, hoor je!
Dit is van ons.
Jij bent hier van onnut.
En niets van wat je zegt, heeft voor ons enig belang.
Terwijl,
Als iemand de tekst goed kent, is het de schrijver ervan. Hij/zij/hen kan er vaak prima op reflecteren, bijvoorbeeld na het zien van een repetitie of doorloop. Tuurlijk, daar gelden regels. Net zo min als de regisseur aan de woorden van de schrijver moet komen, moet de schrijver zich bemoeien met het spel van de acteurs. Dat is niet zijn/haar/hun terrein.
Goed, ik heb me nu over genoeg dingen heel kwaad gemaakt. Maar nu denk ik: laten we in godsnaam gemeenschappelijk terrein zoeken en vinden. Want er vallen nu te veel getalenteerde, goede mensen weg, die ons schitterende teksten hadden kunnen leveren als ze niet waren afgeknapt op het proces, dat nu – in alle eerlijkheid – te veel berust bij de regisseur/theatermaker, de mini-god van het Nederlandse theater. Wordt dat soms op opleidingen aangeleerd: het draait om jou, de schrijver is een vlieg die je platslaat als ie te veel zoemt?
Het wordt tijd, vind ik, om wat regels af te spreken, hier komen ze in willekeurige volgorde, ze kunnen nog aangevuld worden:
- Behandel de schrijver niet als een hond.
- Maak heldere afspraken over de werkverhouding voor, tijdens en na de productie.
- Verander als regisseur of acteur niets op eigen houtje aan een toneelstuk
- Vraag de auteur zelf te herschrijven en voor de auteur geldt: stel je niet te rigide op, ga in overleg, in gesprek.
- Vertrouw wederzijds op het vakmanschap van de ander.
- En LUISTER naar de ander, probeer dat gewoon een keer.
Zoals ik al zei: er zijn vast meer regels te bedenken, dit zijn de mijne.
Aan het slot van Onschuld – vlak voor haar dood – zegt mevrouw Suiker:
Ik was vroeger met de zuiverste roofvogelogen gezegend, scherp als een scheermes, helder als een bergbeek en stralend als kristal in de zon. Maar de scherpte van het gezichtsvermogen lost op als een suikerklontje in de thee. Ja, ja, de suiker. (Stilte.) Als ik een adelaar zou zijn.
Laten we adelaars zijn.
Laten we elkaar de ruimte gunnen.
Laten we elkaar respecteren.
En laten we de mooist mogelijke voorstellingen maken.
Please.
Dank u.
Foto: Eric Kampherbeek.
Het is uit het hart gegrepen, Dons lezing. Don, ik beloof hierbij als het libretto voor mijn opera gaat schrijven, eens: Geen komma , geen woord zal veranderd worden , alleen door jou ( in overleg) , door jou alleen❣️
Ik als acteur, prijs me immer gelukkig me een mooi geschreven toneeltekst.
Dat is een absoluut noodzakelijk fundament, als het niet om een improvisatie project gaat.
Aan al de regisseurs die denken, in hun ijdele overmoed, zelf wel wat woordjes bij elkaar te kunnen rammelen, ga u schamen!
Hear fucking hear, Don!
Beste Don,
Ik zeg het je al jaren…
Gun jezelf weer een keer dat je je eigen werk regisseert. – of dat van een collega?
Gezien je recente beeldende ontwikkeling eventueel met visuals by you?
Waarom zou je het jezelf – op de kliks met fijne regisseurs na – aan blijven doen?
Machismo zou ik dan als enige excuus aanvaarden.
🙏🏾Neske
Niet machismo maar Masochisme bedoelde ik;) 😅🤣
Ik schrijf toneelteksten, net als Don Duyns. En ik ben nog nooit als een hond behandeld. Ik heb in verschillende betrokkenheden bij veel theatergezelschappen gewerkt – bij Nieuwe West, Dood Paard, De Gemeenschap en incidenteel ook bij grotere clubs als Ro Theater en Orkater – en altijd heeft men zich met hartstocht en precisie overgegeven aan wat er staat. Waarbij ik wel aanteken dat aan ‘wat er staat’ vaak veel praten, denken, weghalen, toevoegen, omgooien, uitproberen en toch maar weer weghalen etc. etc. is voorafgegaan. Met andere woorden: ik lever als schrijver niet een onveranderbaar document af, maar ik zie hoe mijn bijdrage, de woorden dus, hun plek en hun kracht vinden als en bijdragen aan waar het uiteindelijk om draait: de voorstelling.
Mijn ervaring is dat je door over verschillende opties van gedachten te wisselen (met de regisseur en/of de spelers), door open staan voor mogelijke veranderingen, door bij het repetitieproces betrokken te zijn en dus mee te maken hoe je tekst wel of niet werkt – en door af en toe, als het echt moet, halsstarrig te zijn: “Zo staat het er, zo heb ik het bedoeld te formuleren en of het nu raar is of niet, zo wil ik het…” – dat je er dan altijd wel uitkomt.
Als je laat merken dat er met jou te praten valt en als je je niet alleen richt op je eigen woorden maar ook op wat er nog meer aan de hand is, daar op die speelvloer, dan hoef je niet als een hond te grommen, te blaffen en je territorium de verdedigen – dan ben je, mét al die anderen, aan het werk.
beste Don,
De artistiek leider van dat jeugdtheatergezelschap,
dat was ik.
Ik vind het spijtig dat je de middag op deze manier hebt beleefd,
ik was ook liever langer in gesprek gegaan.
Echter, je verslag behoeft wat mij betreft ook nuance
ik ga daar graag verder met je over in gesprek
prive of in een zaaltje.
hoogachtend
Paul Knieriem
Daar ga ik graag op in Paul Knieriem. Vriendelijke groeten, Don Duyns
Het gaat zeker al tijdens de opleiding mis. Het ene moment zit je in een overleg waar nog om toestemming gevraagd wordt om aanpassingen te doen, het volgende moment zit je in de zaal en blijken er halve (of hele) scènes geschrapt.
Niet alleen pijnlijk als schrijver, maar ook redelijk beschamend als zo’n regisseur/maker in spe een scène heeft weggehaald die noodzakelijk was voor de boog van het stuk. Of die het publiek duidelijk zou maken waar het stuk überhaupt over gaat.
En een overdaad aan interdisciplinair onderwijs, maar niemand die je leert hoe je je tot de verschillende rollen binnen die projecten verhoudt. -Hoe- je samenwerkt.
Heeft het probleem dat Don Duyns agendeert niet meerdere oorzaken? In Nederland is er een grote toneelschrijfproductie en worden veel nieuwe teksten opgevoerd, ongeacht de kwaliteit en de houdbaarheid van een tekst. In Nederland is toneelschrijven veelal verbonden met de uitvoeringspraktijk, en dat heeft inderdaad het voordeel dat teksten ook daadwerkelijk, in welke vorm dan ook, uitgevoerd, geënsceneerd en gespeeld worden. Dat is voor veel toneelschrijvers in het buitenland jaloersmakend. Veel nieuwe schrijvers hebben hier ruimte om aan de slag te gaan en kunnen hun teksten uitgevoerd zien, ongeacht de kwaliteit van de tekst. Het nadeel van de Nederlandse situatie is echter dat er ook een productiedwang is, en dat is iets anders dan een artistieke drang en inhoudelijke noodzaak om iets te vertellen en te schrijven. Er is echter vaak te weinig tijd en te weinig ruimte voor het ontwikkelen van een tekst. De omstandigheden van schrijvers kunnen in die opzicht verbeteren. Toneelteksten worden nu veelal in opdracht en (veel te) korte tijd geschreven, met wisselende en uiteenlopende resultaten. Daardoor dat teksten vaak eng verbonden zijn met een maker of gezelschap, die wellicht de tekst in opdracht heeft geschreven en veelal op maat geleverd moet worden, kennen de meeste teksten in Nederland veelal geen ‘second life’ en tweede opvoering. Teksten worden hier juist ook ‘op de vloer’ geschreven, wat te maken heeft met de collectieve traditie in Nederland. Teksten zijn (te) nauw verbonden met een bepaalde enscenering en productie. De nauwe samenwerking van (toneel)schrijver en regisseur maakt de Nederlandse situatie vrij uniek. Maar dat leidt wellicht echter ook tot het jukebox-fenomeen. Dat kennelijk niet elke samenwerking bevredigend verloopt is natuurlijk teleurstellend. Niemand hoort zich als een ‘hond’ behandeld te voelen of van een (repetitie)proces geweigerd te worden waar iemand een artistieke bijdrage, inbreng en input voor heeft geleverd. Wat ik mis in Don Duyns’ betoog is echter de reflectie op de staat van de Nederlandse toneeltekst. Die wordt namelijk door de toneelschrijvers zelf ook graag overschat. Nederland is een ontwikkelingsland op het gebied van toneelliteratuur en stelt niet zo veel voor. Dat heeft volgens mij juist met de productiesituatie van de meeste teksten te maken, het gebrek aan autonomie en soms ook kwaliteit. Er mag best een strengere kwaliteitstoets komen. Hoe staat het met de ambachtelijkheid van toneelteksten? Teksten worden hier dermate op maat geschreven dat ze dermate specifiek zijn en zich nadrukkelijk tot een specifieke situatie en actualiteit verhouden dat het vaker ook aan universele zeggingskracht ontbreekt die een tekst ook voor een tweede, derde en vierde opvoering interessant zou maken. Er mag best de vraag gesteld worden wie en wat is eigenlijk een toneelschrijver, en wanneer mag en kan iemand zich een toneelschrijver noemen? Het is een ambacht. Een pen vasthouden kan iedereen maar schrijven vraagt om kennis, kunde en vakmanschap. Dat Duyns al de pogingen van mensen hekelt, die denken te weten hoe het moet, is begrijpelijk. Om adelaars te zijn zou het handig zijn als we met zijn allen eens vogelkunde gaan bestuderen, dus onderzoek doen na het vak, de ambacht van de toneelschrijfkunst en – als we toch naar vogels kijken – naar rainbirds. Er is dus veel werk aan de winkel, en dat is het werk van velen om de situatie te veranderen. En het is dan juist ook goed om soms als een hond te blaffen, zeker als de zicht op de zon wordt belemmerd.
Florian, ik vind je reactie nogal ongepast en niet op zijn plek hier. Een belediging voor Don Duyns ook die zich hier kwetsbaar opstelt en een lans probeert te breken voor de professionele, ambachtelijke Nederlandse toneelschrijver.
Florian is vergeten dat we een hele goede toneelschrijfopleiding in Utrecht hebben (HKU). Maar ook in Arnhem. En in Amsterdam (Schrijversvakschool). Waar het ambacht toneelschrijven wordt onderwezen. Of leveren die allemaal rubbish af?
Fijn dat Don het zo straf stelt. Zo was het in elk geval toen ik nog bezig was, en ik heb geen tekens gezien dat er een grote verandering heeft plaatsgevonden (en waarom zou ik aan Don twijfelen?).
Wat mij destijds de ogen opende, was een verblijf in Ierland. Daar voelde het respect waar Don het over heeft, zelfs als totale nobody. Men vroeg waarom een personage iets zei, niet ‘dit klinkt niet zo lekker, daar maak ik iets anders van.’ Regisseurs liepen niet rond met een merkstift. En dat heeft effect: Ierse toneelschrijvers zijn bekend over de hele wereld. Nederlandse niet. Okee, het Engels helpt daarbij, maar wat ik in Zweden zie – dat qua theatercultuur ongeveer tussen de NL en IE in ligt – is dat zelfs hier al meer goede toneelschrijvers boven komen drijven.
Is dat dan omdat ze er niet de brui aan geven of omdat ze beter zijn? Beetje van beiden waarschijnlijk. Wat de andere Florian hierboven al opmerkt (overigens vatte ik dat helemaal niet beledigend op naar Don) is dat veel teksten voor een specifieke groep/gelegenheid geschreven worden en daardoor vaak een algemene geldigheid missen. Je probeert dat er natuurlijk wel in te stoppen, maar daar is dus vaak geen tijd voor.
En op die manier kun je als schrijver geen oeuvre opbouwen en ren je de hele tijd van schrale opdracht naar schrale opdracht. Nou ja, ik tenminste.
Dit komt deels door de subsidiecultuur. Je moet sleutelwoorden en actualiteit in je aanvraag stoppen om als ‘relevant’ gezien te worden. Maar het is ook de macht van de gezelschappen, en uiteindelijk de regisseurs, omdat die in zee gaan met een toneelschrijver. Als het al moeilijk overleven is word je echt best snel onkritisch “Oh, je wilde pagina drie en vier schrappen en het einde direct na de pauze plaatsen… ja, leuk…, het idee wat ik eigenlijk had was…nee laat maar” Want dan kiezen ze volgende keer iemand anders, denk je.
Gelukkig zijn er ook goede samenwerkingsverbanden zoals Rob de Graaf al opmerkt, waarbij door de jaren heen een wederzijds vertrouwen is opgebouwd, of gezelschappen waar de schrijvers zijn geïntegreerd.
Maar ik had dat geluk in elk geval niet, en belangrijker voor het Nederlandse theater: het zet ook een bepaald soort toneelschrijver buitenspel (mijn soort?): hen die lekker thuis wil zitten schrijven, vijlen, afwegen als een dichter en die van zichzelf niet zo sociaal is, of in elk geval niet sociaal genoeg om tegen de juiste bondgenoot in de theaterwereld op te lopen. Je kunt je als toneelschrijver ook nauwelijks verblijf elders veroorloven als je daar niet een reputatie opbouwt waarna je glorieus de weer stadspoorten kunt binnenmarcheren. Meestal zijn je contacten koud en word je leraar (gebaseerd op de statistiek uit mijn klas).
Dat betekent dat de meeste nieuwe toneelstukken in Nederland geschreven worden door mensen in het theaterwereldje zitten en dat levert een smal repertoire op, zowel in vorm als wereldopvatting.
Is dat te veranderen? Ja, het werd al cynisch genoemd: wie betaalt, bepaalt. Als dat kennelijk zo werkt moet er in teksten en toneelschrijvers geïnvesteerd worden die vervolgens een gezelschap kiezen dat hun tekst MAG spelen. En dan niet een keer een schrijfbeurs, maar structureel!
Begrijp je reactie volkomen Florian. Al zie ik het, gezien diverse ontwikkelingen, toch net iets zonniger in.
Wat mij betreft is dit belangrijke onderwerp uitstekend neergezet dit jaar. Nu in de praktijk de werkrelatie goed en gezond krijgen. Daarin heeft de toneelschrijver ook een rol, zoals Rob volgens mij ook aangeeft.
Zeer irritant, dramaturgen van de oude stempel die zich opwerpen als “hoeders” van de Nederlandse toneelschrijfkunst. De meeste dramaturgen die hier hun stem laten horen, vaak witte mannen, van middelbare leeftijd, komen niet verder dan het ophemelen van het Britse model, vaag geleuter over universaliteit en andere losse flodders. Bewaar het voor je dagboek of laat anderen, die er echt verstand van hebben, er iets over zeggen.
Het theaterveld wordt steeds kritieklozer, net als de maatschappij. De nuances verdwijnen in toenemende mate, het wordt kennelijk nog maar enkel gedacht in categorieën van goed en kwaad, ja of nee, zwart of wit. Dat is de vernauwing van een blik en louter polarisatie (in plaats van dialectiek). Elke discours wordt zo in de kiem gesmoord. Standpunten worden teveel in beton gegoten. Dan zitten we muurvast. In Nederland, ook in het theaterveld, is toch regelmatig een anti-intellectualistisch klimaat te bespeuren. Zodra iemand iets bevraagt, wordt iemand persoonlijk beledigd en weggezet en als onkundig bestempeld. Er wordt vaak noch inhoudelijke gereageerd op wat iemand zegt cq. schrijft noch goed onderzoek gedaan. De discriminatie van leeftijd en afkomst rijmt voor mij trouwens moeilijk met het idee van culturele diversiteit. Het blijkt heel erg ‘en vogue’ te zijn om alles wat niet in een bepaald wereldbeeld past aan te vallen en/of te cancellen. Waar is de verdraagzaamheid? Laten we niet vergeten dat kunst zonder twijfel niet bestaat. De kunstenaar is een opstandeling in optima forma. Het is aan kunstenaars om twijfel te zaaien en voor verwarring te zorgen. We staan op de schouders van reuzen. Door louter egoïsme en authenticiteitscultus vernauwt de blik voor de ander, het andere, het anders-zijn. Wanneer we de reuzen doden, blijft er niets over behalve isolement. Enkele reacties gaan toch uit van louter aannames (ook over personen), zonder analyse, kennis, kunde en kennismaking. Door de authenticiteit verdwijnt trouwens ook het ambacht. Ambacht heeft toch met tijd en ruimte te maken, dus niet met in de haast geproduceerde persoonlijke meningen. Vanwege ego en authenticiteitsgedoe wordt tegenwoordig alles persoonlijk gemaakt in plaats van naar de inhoud te kijken en te luisteren, in plaats van nieuwsgierig te zijn naar de ander en wat en waarom iemand iets zegt. De meningscultuur tegenwoordig produceert louter subjectieve waarheden, en er wordt niet meer naar een objectieve waarheid gezocht. Dat is echter wat we kunnen proberen, zo moeilijk, absurd en tevergeefs dat ook mag zijn, want wat is nou ‘objectief’? We leven nu al in de dictatuur van het gelijk. Iedereen denkt blijkbaar gelijk te hebben. Alle schakeringen verdwijnen op deze manier. Zo komen we nergens en niet verder. Laten we elkaar bevragen in plaats van te beschuldigen. Het zou toch wenselijk zijn als sommige commentatoren zich daarom zowel met volledige naam kenbaar zouden gaan maken als ook met onderbouwingen van hun ‘aannames’ op de proppen komen. Ik ben wel benieuwd naar hun motivatie en argumentatie. Dan kan er ook een vruchtbare dialoog ontstaan. Zonder openheid blijven de muren er wel staan.
Hè, ja… Die hadden we nog niet gehad: ‘Witte mannen van middelbare leeftijd’…
Ooit heb ik gedacht dat het in beschaafde kringen not done was om iemands handelen te beoordelen op basis van leeftijd, geslacht of huidskleur, maar inmiddels zie ik in dat dat mechanisme slechts selectief werkt. Er zijn categorieën waarbij je ‘wat iemand is’ wél volop mag laten meewegen bij het beoordelen van wat er gezegd wordt.
Ik vind soms iets en ik heb heel soms de aandrang om daar kond van te doen – en, anders dan ‘Toine’ misschien denkt, ik kan dan niet pas gaan schrijven nadat ik in een transitiemachine van leeftijd, geslacht en afkomst ben veranderd. Ik moet het doen met de bleke, middelbare werkelijkheid die me gegeven is.
Overigens staat, voorzover ik weet, de ‘Plaats reactie’-rubriek van Theaterkrant.nl open voor iedereen. Dus je zou ook kunnen concluderen dat dit soort gediscussieer blijkbaar een liefhebberij is van een zeker soort mensen en dat anderen er niet zo’n boodschap aan hebben.
Ach… Andere witte mannen van middelbare leeftijd gaan vissen, of biljarten…
Dag Don Duyns,
als Vlaamse toneelschrijver ben ik persoonlijk aangesproken door uw striemende rede zoals verschenen op de Theaterkrant-site. Al enkele decennia tracht ik de penibele situatie van de toneelschrijver onder de aandacht te brengen. Hier is de situatie m.i. nog erger. Autonome toneelschrijvers zijn er nog nauwelijks in Vlaanderen, en zij worden door de gevestigde theaters ostentatief genegeerd. Velen zijn in de loop der jaren naar de rand van het nest geduwd – en erover, zoals blijkbaar ook in Nederland is gebeurd. Nu en dan schiet ik uit mijn krammen als een eenzaam roepende in de woestijn, uiteraard zonder enige reactie:
https://www.apache.be/2015/11/12/mag-het-publiek-nu-ook-eens-meegenieten (2015)
https://www.knack.be/nieuws/het-is-onzin-dat-iedere-toneelschrijver-maar-mee-de-vloer-op-moet/ (2018)
https://www.apache.be/2022/05/09/laatste-nar (2022)
Omdat ik bij elk nieuw stuk eigenhandig met de machete een doorgang moet kappen naar het publiek, duurt het gemiddeld zo’n 4 à 5 jaar voor ik een tekst ook geproduceerd krijg. Van mijn laatste stuk zijn er inmiddels 4 ‘eerste lezingen’ geweest, waarvan 3 in extremis op niets uitdraaiden omdat ofwel de producent ofwel de hoofdacteur verstek liet gaan. Een wonder dat het uiteindelijk toch nog meer dan goed lijkt te komen.
U kunt zich nauwelijks voorstellen wat een opluchting het is om een tekst zoals de uwe te lezen, die het gevoel geeft niet alleen te staan.
Vriendelijke groeten,
Guido Van Meir
Bedankt Don Duyns,
Bedankt dat je de knuppel in dat kakelende hoenderhok van regisseurs hebt gegooid. Ook ik ben twee jaar geleden afgehaakt als vertaler / bewerker / schrijver voor het theater, ik doe het niet meer. Na mijn laatste ervaring was ik het zat om op de première geconfronteerd te worden met hele lappen tekst die uit het stuk waren gesneden en hoe een cruciaal einde met de losse pols was herschreven. Ik was het beu om van de zoveelste tuthola van de publiciteit te horen te krijgen welke tenenkrommende titel ze nu weer voor het stuk hadden verzonnen, en dat er niets meer aan te veranderen viel. Ik had er mijn bekomst van om van een producent te horen dat een literair meesterwerk opgeleukt moest worden tot een stand-up comedianshow. Ik moest het maar slikken om te horen te krijgen dat ik ‘blij mocht zijn dat mijn naam op het affiche stond’. Om erachter te komen dat de regisseur achter mijn rug zelf aan het schrijven was gegaan en zich mijn beste vondsten toe-eigende. Dat een regisseur het bestond om na een geslaagde voorstelling te verkondigen dat de hele bewerking van de film eigenlijk uit haar koker was gekomen. Om van acteurs te horen dat ze niet snappen wat doodnormale uitdrukkingen betekenen omdat ze al jaren niets anders hebben gelezen dan wat op de paar vierkante centimeter van hun mobiel past.
De goede acteurs, regisseurs, theatergezelschappen niet te na gesproken waarmee ik in de loop der jaren uitstekend mee heb gewerkt. Maar de afgelopen vijftien jaar is het toneel meer en meer een afspiegeling van de Nederlandse maatschappij geworden: horkerig, bot, het ego verheerlijkend.
Marcel Otten
De nuances verdwijnen inderdaad als je stelt dat we een ontwikkelingsland zijn op het gebied van toneelschrijven. Wat valt er dan nog te discussiëren? Ik denk dat er best animo is voor een gesprek maar dan moet daarvoor wel ruimte zijn. De harde toon hier is volgens mij vooral een reactie op de nog hardere botte ongenuanceerde manier waarmee we weten wie deze conversatie komt binnen gestampt. We weten wie gaat ook amper in op wat er wordt ingebracht, zoals de opmerkingen over de schrijfopleidingen. Kom dan met dat gesprek. A one way street, eindigend in een zelfingenomen klaagzang van een onverbeterlijke betweter. Een ontwikkelingsland op het gebied van toneelschrijven maar zeker ook op het gebied van hoffelijkheid en zelfrelativering. Begrijp heel goed dat er mensen afhaken.
Beste Gerard (zonder achternaam),
Een land waar mensen geen achternaam hebben is volgens mij een ontwikkelingsland. Waar mensen zich niet bekend durven te maken is een land vol achterdocht en wantrouwen? In zo’n land kan nog flink wat werk verricht worden: om een mens een volledige naam en identiteit te geven en om die benaderbaar te maken. Om mensen het lef te geven zich ook daadwerkelijk kenbaar te maken in het openbaar debat, en als zichzelf ergens voor durven te staan. Wanneer mensen zich met volledige naam kenbaar kunnen maken, is er vrijheid en openheid en kan het gesprek ook op een andere manier gevoerd worden. Met anonieme mensen kan zich niemand verbinden en is het moeilijk discussiëren. Met ‘tweets’ en ‘selfies’ wordt geen enkel probleem opgelost en geen enkele situatie verbeterd. De vraag die volgens mij ook gesteld dient te worden is toch of mensen überhaupt kijken en durven te kijken (wat anderen agenderen en aanbieden), en of ze dan ook in staat zijn iets anders te zien dan enkel hun eigen gelijk.
Misschien wil je eens uitleggen waarom de nuances verdwijnen als iemand stelt dat Nederland een ‘ontwikkelingsland’ is op het gebied van toneelschrijfkunst? Je categoriseert hier mensen door te zeggen dat ze een ‘onverbeterlijke betweter’ zijn. Of is dat voor jou de doeltreffende, ook wat geminimaliseerde samenvatting van een dramaturg? Is een theaterland waar geen ruimte is voor onverbeterlijke betweters en dwaze dramaturgen niet een ontwikkelingsland? Is een land waar schrijvers van het kaliber van Don Duyns zich als hond behandeld voelen niet een ontwikkelingsland? Is een land waar geen plek is voor kritiek, discours en solidariteit niet een ontwikkelingsland?
Volgens mij schuif je nu de kritiek, analyse en argumenten van anderen aan de kant zonder zelfs met argumenten te komen. Het is toch een dooddoener andere meningen als bot en ongenuanceerd te bestempelen. Is dat niet het niveau van de Donald Trump’s van deze wereld? Wellicht irriteert het je ook dat ik het woord ‘ontwikkelingsland’ gebruik in het kader van toneelschrijven. En waarom reageer je daar dan zo heftig op? Het woord impliceert volgens mij de mogelijkheid dat zich iets kan ontwikkelen. It’s all-in the name. Hoe kom je dan tot de aanname dat andere de discussie willen sluiten? Is het niet wellicht juist de poging van ‘onverbeterlijke betweters’ de situatie van het theater in het algemeen en de toneelschrijvers in het bijzonder te verbeteren? Zijn deze betweters niet juist aanjagers? Waarom zou iemand überhaupt het woord nemen? Zonder kritiek komen we toch niet tot een discussie en tot verbetering van een situatie. Ik beschouw kritiek in elk geval als opening en begin en niet als einde van een proces. En is kritiek niet soms ook blaffen als een hond? En daarbij kan je denken aan Diogenes van Sinope (aan die ik in mijn eerste reactie aan het einde refereerde) en Nietzsche. Ja, en kritiek doet ook pijn en zorgt voor frictie.
Doet jouw retoriek nu niet een beetje denken aan de retoriek van het conservatieve en burgerlijke Oostenrijk tegen Thomas Bernhard, die men in Oostenrijk altijd als nestbevuiler stigmatiseerde vanwege zijn kritiek op de zelfingenomen en anti-intellectualistische kunstwereld en maatschappij? Ben jij nu niet mensen aan het stigmatiseren zonder deze te kennen? Ik weet in elk geval niet of wij elkaar kennen, zeker niet als je anoniem opereert. Toine heeft ja in deze discussie de witte dramaturgen van middelbare leeftijd het verstand afgesproken. Daisy meende ook dat ik Don Duyns heb beledigd zonder mijn tekst goed te hebben gelezen of begrepen te hebben. Wat weten jullie van me of een ander, of denken jullie van me en een ander te weten, en wat weten jullie daadwerkelijk van me en een ander? Heb je moeite genomen om te snappen hoe ik of een ander kijkt (zonder het te hoeven begrijpen)? Het is jou hopelijk wel duidelijk geworden dat ik de toneelschrijfcultuur een ontwikkelingsland heb genoemd, niet bepaalde schrijvers en hun werken.
Don Duyns heeft mijn commentaar trouwens niet als belediging opgevat; ik heb bij hem persoonlijk nagevraagd. Duyns begrijpt juist dat ik zijn standpunt en stelling op een bepaalde manier deel maar juist probeer te situatie (vanuit mijn perspectief en ervaring) te analyseren en te duiden. En verder te brengen, dus te veranderen. Zoals Duyns in zijn betoog bewust wat oogkleppen opzet om het wat scherper te stellen, doe ik dat wellicht ook. Dan met hetzelfde doel als Duyns trouwens. En laten we niet vergeten dat de reacties hier eigenlijk over Duyns’ hartenkreet zouden moeten gaan.
Duyns heeft gelijk dat de positie van de toneelschrijvers in Nederland fragiel is (zoals die van andere disciplines trouwens ook; dramaturgie wordt bijvoorbeeld in Nederland gemarginaliseerd). Ik probeerde mogelijke oorzaken te noemen uit mijn eigen ervaring in de praktijk en in het vak (ook vindt Toine dat die er niet toe doen). Je zou ‘ontwikkelingsland’ juist ook als oproep kunnen opvatten om iets te veranderen, dat er werk aan de winkel is. En dat werk kunnen we uiteraard samen doen. Duyns’ oproep ging in dezelfde richting. De reactie van Marcel Otten vind ik trouwens ook zeer begrijpelijk, en zijn ervaring bevestigt de kritiek van Duyns.
Mijn stelling is dat de productiedwang mede verantwoordelijk is voor de situatie van toneelschrijvers. Toneelschrijven wordt te veel als ‘opdracht’ beschouwd (in de trant van ‘wij hebben iemand nodig die….’) en te weinig als autonome kunst (waar juist ook teksten ontwikkeld kunnen worden die een langere levensduur kunnen hebben). Er moet meer ruimte komen voor deze autonomie, en meer tijd voor toneelschrijvers om een tekst te ontwikkelen (en autonomie kan wellicht ook bestaan in het kader van een opdracht, op bepaalde voorwaarden). Om de autonomie te kunnen bereiken is volgens mij ambacht nodig, juist ook om deze ambacht niet ter discussie te moeten stellen. Als je bij een bakker brood koopt, ga je volgens mij ervan uit dat de bakker brood kan bakken. En uiteraard zijn er verschillen in kwaliteit. En ook in smaak.
Misschien lees je eens mijn essay over de toneelschrijfpraktijk in Nederland dat ik in 2017 heb geschreven in het kader van de promotie van Nederlandse toneelteksten in Duitsland. Aan het einde van de historische overzicht en de positieve ontwikkelingen na Aktie Tomaat eindig ik mijn beschouwingen met een kritische reflectie op de toenemende commercialisering van het theaterveld in Nederland waardoor de autonomie van het toneelschrijven hier steeds meer onder druk komt te staan. De door Duyns uitgevoerde situatie heeft volgens mij ook met de toenemende commerciële belangen in de theaterwereld te maken. Zie ook het verhaal van Marcel Otten. Dat zich steeds meer mensen met de creatie bemoeien, ongeacht of ze daar thuis horen of niet.
Tenslotte, vind je het goed als ik en wellicht ook andere dramaturgen (die zich daarin durven te herkennen) t-shirts met de tekst ‘onverbeterlijke betweter’ laten drukken (op eigen kosten). Als statement, niet als modieus accessoire. De oplage zal uiteraard beperkt blijven, vanwege de kosten en eer wie eer toekomt. Het zal een autonome shirt worden (wellicht een zeefdruk), fair trade en niet geschikt zijn voor commerciële doeleinden. Wie wil kan dit t-shirt bij gelegenheid dragen – zoals Don Duyns tijdens zijn speech een t-shirt heeft gedragen met de samenvatting van zijn betoog. Zo kunnen wij dramaturgen ons als ‘onbekend’ (en miskent) kenbaar maken. Wij vragen wel hardnekkig door en haken niet af, zonder op de foto te gaan (we maken geen selfies).
Is een land dat geen onverbeterlijke betweters kan verdragen niet een ontwikkelingsland en arm theaterland?
Florian Hellwig
Addendum: Met betrekking tot de Schrijfopleidingen zal ik mij hier niet (kunnen) uitspreken, ongeacht ik zelf jarenlang op een van deze opleidingen (als collega van Don Duyns) heb lesgegeven. Mij is niet duidelijk waarom iemand de opleidingen hier in de reacties heeft aangevoerd? Is dat uit eigen belang? Of wat is de motivatie erachter? Allereerst denk ik toch dat de opleidingen intern het gesprek aan het voeren zijn over doelstellingen van de opleidingen en wat een schrijver moet leren en beheersen. En als de opleidingen met mij of anderen in gesprek willen gaan (bijvoorbeeld over ambacht en ambachtelijkheid), dan weten ze dat ik en anderen klaar staan om met hen te sparren. Dat doen we niet online of viraal maar analoog, live en vis-à-vis. Wel kan ik zeggen dat me in toenemende mate bij nieuwe toneelteksten opvalt dat er steeds vaker een conflict of dilemma – en dus drama – ontbreekt. Teksten zijn nu vaak louter ‘mededelingen’ (noem het ook gerust boodschappentoneel) of een hervertelling van iets uit de actualiteit, en neigen daarbij tot moralisme (in het kader van een politieke correctheid).Nu zijn er steeds meer persoonlijke ervaringsberichten (‘ik heb dit en dat meegemaakt’) en zijn dat niet louter weergaven van actualiteit? Volgens Jean Baudrillard en Julia Kristeva heeft de actualiteit in het theater niets te zoeken. Het theater is de plek om iets anders te laten zien dan de actualiteit. Je ziet het nu echter in alle hoeken van het theater dat werken steeds meer om zichzelf draaien (ook als gevolg van de ego-cultuur) in plaats van nieuwsgierig te zijn naar het andere en dat juist te gebruiken om een bepaalde werkelijkheid te overstijgen en te vervreemden. Om juist het ander perspectief in te zetten, denk bijvoorbeeld aan Richard III, een van de meest intrigerende toneelpersonages. De toeschouwer kan juist genieten van de ambivalentie en ambiguïteit van deze karakter, van de slechtheid en de welbespraaktheid, en leeft mee met deze vice-figuur ook ziet het publiek graag dat die aan het einde ten val komt. En Griekse helden en heldinnen hebben toch allen een dilemma, een innerlijk dilemma en ook een moreel (of ethisch) dilemma. De strijd die ze voeren (vaak voor een hoger doel buiten henzelf) zet ze wellicht al voor een dilemma of dient om iets te door te breken.
De filosoof Slavoj Zizek zei ooit eens dat die niet is geïnteresseerd in de ‘deeper inner shit’ van mensen. Wat die daarmee volgens mij bedoelt is dat iedereen iets kan ‘zeggen’ maar een verhaal te vertellen (dus ook een toneelstuk te schrijven) is toch iets anders. Dan moet jij je ego en eigen verhaal loslaten en een werkelijkheid ‘vertalen’, vervreemden en overstijgen. Welke technieken ga je daarvoor gebruiken? Wat is het andere en anders-zijn in een werk dat een spanningsveld überhaupt eerst mogelijk maakt? Je ziet überhaupt in het theater en in de samenleving dat de tegenkrachten steeds meer verdwijnen omdat alles op zichzelf gericht is en de ego’s verheerlijkt worden. De tegenkrachten zijn echter essentieel om het leven, een tekst en een voorstelling te bezielen. En dan heb ik niet enkel over Brechtiaanse dialectiek. De clash is toch een belangrijk onderdeel van theatermaken en toneelschrijven. Een conflict – ook van botsende perspectieven – hoeft niet opgelost te worden. Is het niet juist wenselijk om de spanning hoog te houden?
Jösses andere Florian! Als ik je redacteur was zou ik wel zeggen dat je wat meer moet schrappen. Ik ben helemaal blauw gename-dropt, maar in essentie ben ik het met je eens, denk ik… ben het ook een beetje kwijt.
Afijn, ik voel de wet van Godwin naderen voor deze thread, dus ik wil enkel nog even terugkomen op de toneelschoolopleidingen, ook omdat je dat aanstipt als een eigen biotoop, wat het ook is.
Ten eerste moet een opleiding kans op een baan geven, en ik weet dus niet hoe het nu is, maar toen wij van de opleiding in Utrecht rolden was er eigenlijk nooit een kans dat ook maar de helft van het toneelschrijven zou kunnen leven – dat zag ik pas later in, toen ik wat milder terugkeek op mijn falen. Natuurlijk had dat ook te maken met Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden Zijlstra, maar ik denk dat het Nederlandse theater toen sowieso ook geen warm en lucratief bad was voor alle typen theaterschrijvers. En misschien nog steeds niet.
Het gevaar met zulke opleidingen: studenten staan altijd te trappelen, leraren zijn ook wel in voor het extra centje, en de passie voor theater zal altijd blijven – had ik ook – en zo draait het vliegwiel door. Maar het is een legitieme vraag of dat wel zo gezond is als de helft van de alumni zichzelf binnen tien jaar omschoolt.
Niet om aan te haken bij het geestdodende effectiviteitsdenken, maar ik had zeker iets anders gestudeerd als ik geweten had dat ik binnen de kortste keren op een rangeerterrein zou staan. Met een toegepast en gewenst beroep had ik meer voor mijzelf en de samenleving kunnen betekenen.
Toch moet het mogelijk zijn om een theaterlandschap te creëren waarin de schrijver een plaats heeft, juist voor de vruchtbaarheid en diversiteit ervan.
Dan de nestgeur die vaak ter sprake kwam en kennelijk komt. Ik heb op de toneelschrijfopleiding genoten en veel geleerd. Er zat een grote taartpunt open dramaturgie in (post-drama, postmodern knip-en-plakwerk of nou ja geen conflict dus) en daar had ik wel moeite mee. Ik wilde eerst het vakmanschap leren, opbouw en spanning en het uitspelen van karakters, dus daar heb ik me later in verdiept. Toch denk ik dat dit eerder een teken van de tijd is dan van de opleiding – misschien zoals je zegt een ego-focus, maar het is ook een reflectie van een gefragmenteerde wereld waar we geen grip op hebben en dus terugvallen op een desperaat ik.
Ironisch genoeg opent dat juist de deur voor regisseurs en acteurs om te gaan zitten peuteren aan een tekst en uiteindelijk zelf te gaan monteren. Postdramatische teksten lijken namelijk willekeuriger, en zijn dat tot op zekere hoogte ook omdat er geen conflictlijnen doorheen lopen die bepaalde passages vastpinnen in het stuk. Toch heeft schrijver het overzicht, het ritme, de poëzie, maakt bewuste en onbewuste keuzes, en weet wanneer de tekst af is. Dat moet maar eens op tegeltjes gedrukt worden en uitgedeeld aan gezelschappen.
En als conflict op weg terug is, dan zal dat ook in de opleidingen weer meer plaats innemen.
Afsluitend echo ik Don, en wat iedereen hier volgens mij wel beaamt: luister naar elkaar.
De eerste versie van de toneeltekst is een halfproduct, en als je als schrijver niet meekrijgt via welke weg/motivatie/inspiratie/conflict de tekst “heel” wordt gemaakt, verlies je het essentiële deel van het ambacht: het vervolmaken. En soms is dat prima, en soms is dat ondermijning. En dat is gewoon zonde want daar valt veel van te leren (voor alle partijen). Daar zit ook de verdere ontwikkeling van elke toneelschrijver.
Ik sta er in elk project anders in: soms weet ik heel duidelijk dat ik een type ‘open source toneeltekst’ produceer waar de anderen het stokje overnemen. Prima ook, want we hebben in Nederland een makers-cultuur waar je U tegen zegt. Maar andere keren schrijf ik een tekst die volledig is (of moet worden). Dan is het raar dat als er -zonder afspraak- ineens een ready-made van wordt gemaakt om flink te verknippen.
Die laatste categorie, daar gaat het nu over. En ik heb het allemaal gezien: dat makers en/of spelers na 1 keer lezen al zeggen “dit werkt niet” en het gaan bewerken totdat het veilig genoeg is om het voluit te proberen. En dat doen van de poging om een tekst serieus te nemen, dat lijkt soms kwijt.
En natuurlijk kan een schrijver er naast zitten, of zichzelf overschatten (zoals Florian Hellwig schetst…), maar het gaat volgens mij juist over die oprechte poging elkaar te lezen, elkaar te horen en de oprechte interesse in (elkaars) ambachten. Maar het is zuur als het ambacht van een maker/regisseur is om alle schrijvers zelfstandig te hertalen. Als dat een doel an sich is, kun je dat maar beter vanaf het begin van alle kennismakingen en contracten laten horen. Als dat niet zo is, dan moet misschien elk project eens beginnen met verwachtingsmanagement. Het kan, als we inderdaad naar elkaar luisteren.