Na een inleidend videopraatje van Erwin van Lambaart, voorzitter van de Stichting Musical Awards, waarin hij stelde dat het in de musicalwereld na de coronapandemie bijna niet meer over concurrentie gaat, werden alle genomineerden en bijbehorende producenten op de boardwalk van het Amsterdamse Grand Café Lido strak naast elkaar gezet, met de rug naar het water. (meer…)
‘Die poppenkast van jou, wordt dat nog wat?’ De Reviaanse existentievraag aan de bange potsenmaker heeft iets krengigs. Ze valt een paar keer. Is die vraag het hart van de voorstelling? Het is de nieuwe van Discordia. Over toneelkunst als ordening.
Ergens op driekwart van de voorstelling (het is mijn tweede avond) zitten twee toneelspelers in een ‘betekenisvolle’ pose aan de rand van het kleine plankier. Een derde toneelspeler komt op. En lijkt zich een ongeluk te schrikken. O, God, toneel – spreekt uit zijn gelaatsuitdrukking. Of: zíj hebben klaarblijkelijk iets gevonden, ik niet, help! Wat het ook is, het werkt in ieder geval onweerstaanbaar komisch. Korte tijd later zitten ze allemaal op de krakkemikkige stoeltjes aan de rand van het plankier. Even geen nerveus gedrentel. Geen teksten die schuchter al te grote duidelijkheid vermijden. Het is ongemakkelijk maar dwingend stil. Dat is het eigenlijk vrij vaak in deze mooie toneelavond over de afgronden van toneelillusies. Een avond waarin de antieke wetten van de tragedie zijn vervat in de kernachtige titel, Eenheid plaats tijd handeling.
Veel scènes spelen in het hier en nu, de spelers lijken zoiets als een verleden of een context of een betekenis of een verte te vermijden. Wat niet kan, wat nooit kan. Dus duiken verleden, context, betekenis en verten permanent op. Als duveltjes uit de poppenkast van de speler die zijn spulletjes net zo kalm met zich meetorst als hij ze weer afgeeft of in een hoek smijt. Zijn poppenkastvoorstelling, achter het aan een stok op en neer gehesen canvasdoek, duurt precies drie seconden. Een flits lawaai, dat is het eigenlijk, dit wonderlijke spel van vragen, deze ruime twee uur dat we niets van elkaar wisten. De complexiteit van de werkelijkheid in flarden van seconden. ‘We weten alles. En we hebben alles,’ zegt een van de toneelspelers. Hij posteert zich op dat moment in het volle licht. En hij straalt een intense wanhoop uit. En een oneindig geluk.
Shakespeare noemde zijn grootste schouwburg The Globe, voor minder deed-ie het niet. De eerste ons overgeleverde Griekse tragedietekst (Perzen) begint met een opsomming van de doden in een beslissende oorlogsveldslag. Toneel als inventaris van sterfelijkheid. Opgeschreven door een verbannen man in een schamele lemen hut met alleen een tafel en kruk en een raam dat uitzag op zee. De zee komt trouwens vaak langs in Eenheid plaats tijd handeling. Hoor je de zee nog wel als je er vlakbij woont? Hoe klinkt de zee eigenlijk? En trouwens, waar is de zee? Als een toneelspeler die allesomvattende vraag tegen het eind van de tweede avond stelt, wijst iedereen opeens een andere kant op. En dat stuk hout dat wordt gekoesterd als een paard met een warm kloppend hart, dat is godverdomme gewoon een stuk hout. Hoe streng de wrange meester van de illusie, de toneelspeler aan de zijkant, ook blijft beweren dat het een paard is. Hier zijn toneelspelers aan het werk die de vraag nog aandurven: wat is dat eigenlijk, toneel? U kunt het zien. Op een paar vierkante meter. In het kleinste schouwburgje van Amsterdam.
Foto: Bert Nienhuis
Sterren toegekend door de redactie.