Een man ligt op het schuine dak van een houten hut. Hij roept een langgerekte ‘hey’ en ‘ho’. Zijn geschreeuw krijgt echo’s, galmt in de ruimte. In dat ene beginbeeld zit de volle eenzaamheid van het personage. Een gevoel van onmacht, van onbegrepen zijn door de omringende wereld, een existentiële eenzaamheid die door merg en been gaat. (meer…)
Wat is dat toch met die voorstellingen rond de klimaatcatastrofe? Ze lijken maar hun juiste vorm niet te kunnen vinden, ze missen systematisch hun doel – dat doel dat ze, voorbij het nutteloze van elk kunstwerk, toch echt allemaal delen: ons wakker schudden, ons activeren, ons een geweten schoppen.
De zaak Shell van Rebekka de Wit en Anoek Nuyens, geënsceneerd-documentair theater, leerde ons vooral een lesje in moraal. De theatrale videogame Ferox Tempus, van theatermaker Luanda Casella, was extreem gecureerd – zo dramaturgisch strak dat het je de adem (en het denken) benam. Recent nog was er de zeer prille, maar behoorlijk clichématige vertelvoorstelling = van Sascha Bornkamp en Juicy Dune Ijsselmuiden. De enige die er tot dusver in slaagde om mij enigszins in beweging te krijgen was dramaturg en milieuactivist Séba Hendrickx, die met The Good Life begrippen als schuldgevoel en handelingsmogelijkheid invoelbaar maakte – en ruimte liet voor mededogen, voor verwarring.
Ligt het aan mij? Of is de door mij ervaren onmogelijkheid om het onderwerp waarlijk tot leven te brengen inherent aan het onderwerp zelf, dat zoals geweten (en in tegenstelling tot veel meer afgebakende en ‘mobiliserende’ onderwerpen als racisme of seksisme) ‘te groot’ zou zijn, en ondanks zijn overduidelijke manifestaties (overstromingen en droogte) nog steeds te veraf?
Nu is er ook Zeemaal van theatermaker Sien Vanmaele, die haar klimaatangst verwerkt tot een kookperformance onder de vleugels van het Vlaamse gezelschap Laika. In de gedaante van regisseur/kok Peter De Bie heeft Laika al zeer lang ervaring met culinaire theaterconcepten. Ook Vanmaele zelf is niet aan haar proefstuk toe: jaren geleden maakte ze als afstudeervoorstelling het intieme Spijs voor liefde (2016), waarbij ze haar publiek ‘troostvoeding’ voorschotelde ter heling van een gebroken hart. Voor Witlof from Syria (2017), in samenwerking met Laika, gebruikte ze koken om in contact te komen met mensen uit Syrië. Voedsel als troost, voedsel als bindmiddel. In Zeemaal komen beide componenten terug, met daarbovenop nog een derde: koken als angstremmer, als ‘contingentiedemper’, zoals socioloog Rudi Laermans dat noemt in zijn recent verschenen Gedeelde angsten – een boek waarin hij overigens de nodige aandacht besteedt aan klimaatangst.
Zeemaal bestaat uit verschillende lagen. Er is de anekdotische laag van Vanmaele, die haar persoonlijke relatie met de zee gebruikt als kader voor de performance. Grof geschetst evolueert die verhouding van een gevoel van diepe verbondenheid naar een totale verloochening en vervolgens een nederige terugkeer. Vanmaele raakt doordrongen van klimaatangst en weet die angst enkel te bezweren door te koken – zo klimaatneutraal mogelijk, en met als basisingrediënten de meest basale bouwstenen van ons hele ecosysteem: de wieren.
Vanmaele schuwt in deze theatrale lijn de romantiek niet en de zware synthesizermuziek van Jason Dousselaere onderstreept weinig subtiel de veronderstelde dramatiek. Binnen de persoonlijke anekdote situeert zich een bijna wetenschappelijke-gedetailleerde (maar soms ook erg poëtische) laag waarin de namen van wieren, algen en allerlei zeeflora een eigen leven gaan leiden in talloze kleinere weetjes en grotere brokken florale informatie. Tenslotte schuilt er in Zeemaal ook een entertainend televisiekookprogramma, met een interactieve toets en een net iets te krampachtig glimlachende en uitbundig babbelende presentator (Vanmaele zelf).
Het publiek wordt onthaald in een ellipsvormige tribune met twee verdiepingen (die we nog kennen van de Laika-voorstelling Umami) en zit schouder aan schouder aan een doorlopende tafel, waarop al een wonderlijk palet aan met notenboter, mousse of wieren gevulde schelpen klaarliggen. In het midden van de ellips beweegt zich Vanmaele tussen haar culinair alaam: trechters, kolven, messen, plankjes. Ze moet vertellen en hakken, vijzelen en gieten tegelijk – dat gaat niet altijd van een leien dakje.
Zoals steeds bij Laika zijn set en design tot in de puntjes verzorgd. Het publiek wordt onthaald op een handwasritueel en een paar druppels duinolie, de tafelschikking is prachtig, de tafeltjes waarop de spijzen verschijnen zijn in lijn met de blauwe zeewierpakjes van Vanmaele en haar collega’s – het is alsof je in een uitstekend restaurant zit, met naast een fascinerende menukaart ook een exquise bediening. Wanneer de kok vervolgens knipoogt dat je ‘bent wat je eet’ – lachen we allemaal een beetje vergenoegd.
Wellicht zit in die behaaglijkheid het probleem. Want Vanmaele bedoelt het wel degelijk serieus. We zullen vanavond vrijwel uitsluitend spijzen eten bereid met ingrediënten uit de zee – en de bedoeling is dat we de zee voelen, een beetje zee worden, en inzien hoe onze voedselproductie dit oerorganisme uitput en modificeert. Via die identificatie moeten we ons realiseren hoe slecht die levenbrengende entiteit ervoor staat, hoe urgent een mentaliteitsverandering (en een reeks geopolitieke beslissingen) is om te voorkomen dat de bron van alle leven, de zee, ons ontvalt.
Alleen is voor zo’n identificatie verbeelding nodig, geen kookprogramma. ‘We gaan zee-ravioli maken!’ schalt Vanmaele opgewekt en dat doen we dan ook, met vanuit culinair oogpunt hemelse resultaten. We nippen van oerwater in wulkjes, eten chips van zee-eik en verwonderen ons over het rijke en verrassende smaakpalet dat verborgen zit in datgene wat voor ons altijd een banaal klein zeeplantje was. Dat het onder dit proeven en keuvelen eigenlijk over ons overleven gaat, blijft ergens buiten ons blikveld, vooral omdat de meer theatrale interventies zo stroef aanvoelen. Hoeveel mensen zullen na Zeemaal besloten hebben om veganistisch te gaan eten – omdat het hoog tijd is, niet omdat het zo lekker is?
Het is uiteraard oneerlijk om een kunstwerk af te rekenen op zijn vermeende impact op de realiteit, op het aantal ‘gewonnen zieltjes’. Daarin verschillen klimaatvoorstellingen godzijdank nog steeds van klimaatmaatregelen: ze mogen zich ongegeneerd bedienen van de verbeelding, zich verliezen in de utopie of distopie, zonder verantwoording te moeten afleggen. Dat de makers in nogal wat interviews en voorbeschouwingen zelf aangeven te streven naar directe impact (Vanmaele: ‘Ik wil dat de mensen na het zien van Zeemaal de dingen anders gaan aanpakken.’) – is uiteraard hun goed recht, maar net daarin schuilt volgens mij de oorzaak van het vormprobleem. Wie zijn kunstwerk creëert met de gewenste impact bij het doelpubliek in gedachten, en dus met een welomschreven doel, komt uit bij een gekunsteld concept waarbij vorm en inhoud maar moeilijk samenvallen.
Zeemaal moest wakker schudden, maar wilde ook niet afschrikken, en blijft zo steken in een onevenwichtige balans tussen pathetiek en ondraaglijke onschuld. Heerlijk gegeten, dat wel, maar wanneer geeft een krachtig kunstwerk dat over de klimaatcatastrofe gaat mij eindelijk eens een artistieke opdoffer?
Foto: Olympe Tits