’t Barre Land en De Nwe Tijd bewerkten Op de rok van het universum voor toneel. Hoe doe je dat met een boek dat voor een groot deel bestaat uit korte anekdotische vertellingen, dialogen, aforismen, fictieve en ‘echte’ nieuwsberichten en weetjes? Schrijver Tonnus Oosterhoff praat met makers Czeslaw de Wijs en Rosa Vandervost over het proces.
Hoe maak je als schrijver de chaos van het bestaan voelbaar? Hoe laat je zien dat de wereld véél is, dat een enorme verscheidenheid aan dingen naast elkaar bestaat, dat die dingen voortdurend langs elkaar heen bewegen, elkaar soms raken, zelfs botsen, maar soms ook oneindig ver van elkaar verwijderd zijn? Dat de wereld een vat vol tegenstrijdigheden is, en de mens een rommelig wezen dat vaak ook maar wat aanklooit? Die vragen moet misschien elke schrijver, dichter, kunstenaar en theatermaker zichzelf stellen zodra die zich tegenover de veelheid van de wereld gesteld ziet en zich voorneemt daar iets mee te doen. Tonnus Oosterhoff moet zich vergelijkbare dingen hebben afgevraagd toen hij de roman Op de rok van het universum aan het schrijven was.
Dat boek, dat zijn titel ontleent aan een dichtregel van Lucebert, is fragmentarisch van opbouw. Het bestaat voor een groot deel uit korte anekdotische vertellingen, dialogen, aforismen, fictieve en ‘echte’ nieuwsberichten en weetjes. Eén voorbeeld daarvan: ‘Een motje zweeft onrustig door de plooien van het keukengordijn. Als de deksel van de koekenpan gaat, stort het insect neer naast de aardappelen en de kool en verschroeit in een tel.’ Door de reeks anekdotes is een doorlopende verhaallijn geweven, waarin de wat kleurloze kettingrokende dierenarts Roelof de Koning ten tonele verschijnt, om overigens vaak ook zijn plaats weer af te staan aan ezels, egels, dierenverzorgsters, Thaise monniken, koolwitjes, lachuilen en andere wezens die de anekdotes bevolken.
’t Barre Land en De Nwe Tijd sloegen de handen ineen en werkten Oosterhoffs roman om tot een theatervoorstelling, gespeeld door Vincent van den Berg, Czeslaw de Wijs, Margijn Bosch, Rosa Vandervost en Freek Vielen.
De titel van de roman is aan Lucebert ontleend. Kun je uitleggen waarom juist deze titel je toepasselijk leek?
Oosterhoff: ‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet meer precies. Ik werk momenteel aan een vervolg op deze roman. De titel daarvan wordt Het besef, een broodkruimel. Dan is de hele zin van Lucebert er:
en treft hem met het besef
een broodkruimel te zijn op de rok van het universum
Ik herken het beeld dat de mens getroffen wordt door dat besef. Ik vind mensen kleine dingetjes. Ik ben er altijd meer van overtuigd dat wij nietig zijn, dan dat wij groots zijn. In Op de rok van het universum is de hoofdpersoon een soort broodkruimel. Het is eigenlijk een heel gewoon mannetje, of in ieder geval is hij voor zichzelf heel gewoon. Hij heeft nooit het gevoel: ik moet iets bereiken, ik worstel met mijn identiteit. Hij is gewoon Roelof.’
De vertelvorm is vrij onconventioneel. Hoe ben je daartoe gekomen?
Oosterhoff: ‘Ik vind het zelf modern! Ik kan eigenlijk helemaal niet meer tegen het lezen van fictie. In het boek zit een reeks waarin ik allemaal plots van romans heel snel navertel. Als het plotidee er is, dan is het eigenlijk klaar. Het is zonde en belachelijk om daar een hele roman van te maken, om de mensen mee te slepen. Daar wordt het allemaal zo nep van. Als je gewoon zegt: dit en dat is het geval, dan ben je er. En ik heb ook het idee dat mensen enorm snel informatie verzamelen en dingen doorzien. Je hoeft maar een paar zinnetjes te lezen van iets, en je weet wat voor genre het is. Je weet vaak ook al hoe het afloopt. Als je vertrekt vanuit dit soort gedachtes, dan is deze romanvorm het logische gevolg. Het dient ook om het leuk te houden voor mezelf. De stijl moest overigens ook heel droog zijn. Er zit nauwelijks lyriek in. Dat hoorde bij het recept van het boek. Het boek begon met alleen maar anekdotes, zonder personages of verhaal erin. Maar dat werkte voor mij niet. Dan wordt het te veel een encyclopedie. Ik had een paar personages nodig. Vanaf toen ging het bij het schrijven swingen. Het is niet zo dat ik er later personages in heb gezet om het boeiender te maken. Het toevoegen van personages maakte het schrijven boeiender. Anders zou ik me vervelen.’
Soms varieer je ook op fragmenten. Bijvoorbeeld: ‘Een ezel droomt dat hij zich verdedigt tegen een andere ezel en zijn bazin hoort hem kreunen. Een ezel droomt dat hij zich verdedigt tegen een andere ezel en dat zijn bazin hem hoort kreunen.’ Er keren ook steeds elementen uit anekdotes in nét andere vorm terug, alsof er uit elk fragment weer potentieel iets anders groeit. Hoe functioneren die variaties en terugkerende elementen in de roman?
Oosterhoff: ‘Ik denk dat het een heel leuk soort aandacht oplevert. De roman bestaat in zekere zin uit allerlei stukjes uit een oeverloos verhaal. De lezer weet vaak niet precies wat hij leest. Maar als je een krokodil ziet langskomen, of een buffel, of een botsende auto, en een paar bladzijden later weer, dan krijg je opeens het gevoel dat je iets begint te begrijpen. Zo werkt epistemologie, zo werken mensenhersens. Je gaat je ergens voor interesseren zodra je dingen kan combineren. Zodra je combinaties begint te ervaren, gaan gegevens voor je werken. Of daar iets zinnigs uitkomt, dat weet je niet.’
De Wijs: ‘Ik heb de stiekeme fantasie dat je geprobeerd hebt om een evolutionair boek te schrijven dat gaat groeien. Alsof je begint met één klein fragmentje, één bouwsteentje, waar nog een fragmentje bij komt, en op een gegeven moment gaat zich een verbinding vormen, krijgt het zelfs een bewustzijn, en dan wordt het boek zich bewust van zichzelf en denkt het: wat is dat nou eigenlijk, kunst en schrijven? Alsof het een evolutionair boek is dat organisch groeit. En ook alle kanten op kan groeien. Je weet niet waar het naartoe gaat. Een soort schimmelroman. Als ik het boek zo mag opvatten, dan vind ik het ook heel leuk dat wij elke avond weer een andere versie van de voorstelling maken en dat die schimmel dus ook blijft groeien, het geheel blijft vervormen. Dat is ook in de geest van het boek.’
Wat is het moment dat je bij het lezen van een bepaald werk denkt: hier zit een voorstelling in? En wanneer wist je dat bij Op de rok van het universum?
Vandervost: ‘Dat is echt een moeilijke vraag. Zoiets is altijd heel intuïtief. Ik wist het in dit geval al op pagina twee. Ik las de roman aan het begin van het academiejaar en wist meteen: dit kan ik met mijn studenten doen, hier heb ik zin in. Dit is zoiets geks, bijzonders en boeiends. De constructie prikkelde heel erg. De manier waarop in het boek verteld wordt sprak meteen aan, maar ook het beeldende en het talige ervan. De roman gaat heel erg over hoe taal de wereld vormgeeft. Zeker aan de opleiding Woordkunst van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen, waar ik werk, zijn ze daar heel erg mee bezig. Men is daar heel literair gericht, dus het is daar ook heel normaal om literair werk op het podium te brengen.’
De Wijs: ‘Ik denk dat het materiaal dat je onder ogen krijgt niet zo heel veel uitmaakt en dat het veel meer een kwestie is van een samenloop van omstandigheden en toeval. We hebben met ’t Barre Land ooit Het martyrium van Elias Canetti gespeeld. Mijn zoon was net geboren en ik was uitgeput. Ik las Canetti en moest daar zo om lachen, terwijl iedereen het altijd een vreselijk pijnlijk boek vindt. Ik vond het heel grappig. Rond die tijd gingen we een project doen waarbij iedereen zijn eigen ding mocht maken. Ik dacht: ik kan wel een scène uit Canetti proberen te spelen. En daar is vervolgens een enorm project uit voortgekomen.’
In de roman is er een doorlopende verhaallijn en een opeenvolging van fragmenten. Er is, anders gezegd, het verhaal van een individu en de veelheid van het universum. Dat levert een zekere spanning op. Hoe hebben jullie die spanning vormgegeven in de voorstelling?
De Wijs: ‘Het boek bestaat uit acht hoofdstukken, maar wij hebben de voorstelling in drie grote delen opgedeeld. Vincent kwam met het idee dat we in het eerste deel het universum konden schetsen, en in het tweede deel eigenlijk opnieuw beginnen met hetzelfde verhaal, maar dan vanuit de broodkruimel. In het derde deel valt die broodkruimel weer uiteen en wordt weer ‘universum’. Ik vind het leuk dat hij vanuit dat perspectief keek, dat maakt dat de voorstelling net een andere ervaring aan de toeschouwer geeft dan het boek aan de lezer, omdat je in het boek eerder langzaam doorglijdt.’
Vandervost: ‘Veel heeft ook te maken met de vorm waarin Roelof wordt opgebouwd. Die verandert. In het begin komt hij in heel kleine fragmentjes voor, alsof hij één van de vele elementen in het universum is, en gaandeweg wordt zijn aanwezigheid groter. Dan ga je ook kijken in zijn hoofd en vanuit hem. Puur vormelijk vond ik het belangrijk dat hij eerst klein is en dan steeds groter wordt, als een trechter, en tot slot weer uit elkaar valt in het laatste deel, waarin hij toch ook gewoon een personage blijkt en terug constructie wordt. De twee paden zijn voor mij cruciaal: die van het individu en het universum. Zonder het verhaal van een individu zou je alleen maar anekdotes opsommen, is er ‘alleen maar de wereld’, en dan wordt het al snel minder interessant en zelfs saai.’
Oosterhoff: ‘Ik zag in de voorstelling inderdaad die drie informele afdelingen: eerst is er de volheid van de wereld; álles doet mee. Dan komt Roelof de Koning, die vriendelijke dierenarts, heel nabij; dit gebeurt vooral in twee lange monologen van Rosa en in de observaties van Roelofs vriend Eddy Hameetman, de avond dat ik er was vertolkt door Vincent. Onder meer via hem zakt Roelof, dat is dan het derde deel, weer terug in de wereld van de verschijnselen. Ik herken het mechanisme van de roman, maar geconcentreerd. Het werkt, het ontroert.’
De rol van de schrijver lijkt er in deze roman een te zijn van iemand die blokken informatie aan het verschuiven en herschikken is. De schrijver is haast een soort choreograaf van informatie. Hoe ga je als theatermaker, acteur, dramaturg om met al die informatie? Hoe zou je de rol van de acteur bijvoorbeeld beschrijven?
De Wijs: ‘Je hebt in het toneel een heel leuke term: de schikker. Dat is degene die vroeger, voordat er regisseurs of dramaturgen waren, de mise-en-scène maakte. De schikker was degene die bepaalde waar iedereen moest staan. ‘Verbindingsofficier’ vind ik wel een goede term hier.’
Oosterhoff: ‘Ik zat me bij de voorstellingen die ik zag steeds af te vragen: wat weet het publiek nu van het verhaal? Welke informatie krijgt het?’
Vandervost: ‘Wij hebben elke avond weer opnieuw moeten bepalen wat de volgorde ging worden. We bepalen in het moment welk fragment we spelen en werken heel associatief. Het toeval is heel belangrijk. Als we de associatie te veel laten doorschemeren en zeggen: eerst komt dit, dan komt dat, dan lijkt er een bedoeling in te zitten. Dan denkt het publiek: dit moet ik begrijpen. Maar er valt niets te begrijpen. Als het publiek denkt dat dat wél moet, wordt het een heel moeilijke voorstelling. Die avonden hebben we ook gehad.’
De Wijs: ‘Als je de suggestie van een pointe hebt gegeven kun je beter stoppen, want als je het dan afmaakt… Wat ik heel moeilijk vind met deze tekstblokjes, in het spreken, is dat er elke keer een punt wordt gezet. En als er een punt wordt gezet, moet er ook weer gestart worden. Dat staat op gespannen voet met hoe we bij ’t Barre Land doorgaans spelen, dan gaan we vaak ‘over de punten heen’. Elke zin is eigenlijk een inleiding op de volgende zin. Als er gelachen wordt is dat ook bepalend, want dan is er een automatische brug gemaakt, dus dan kan iemand als het ware op het uitademen van de lach zijn volgende stukje inzetten.’
Hebben jullie zelf fragmenten toegevoegd aan de voorstelling?
De Wijs: ‘We hebben gevraagd aan Tonnus of hij meer wilde schrijven, maar dat wilde hij niet. Het boek eindigt in 2015, onder andere met verwijzingen naar Charlie Hebdo, waardoor het boek in de actualiteit wordt geplaatst van toen het werd uitgegeven. Wij vonden het leuk om bij de voorstelling door te gaan tot 2020. Dat is door corona uiteindelijk 2022 geworden. We wilden dus fragmenten hebben die met deze tijd te maken hadden. Vanaf het begin zit er een fragment met een mondmasker in de voorstelling.
Ik vind de roman overigens op een fundamenteler niveau wel heel politiek. Mensen denken al snel dat wanneer een verhaal over het leven an sich gaat, het vast niet politiek of geëngageerd zal zijn. Maar ik vind het juist mega-geëngageerd, alleen: niet expliciet. Ik vind het lastig dat alles nu zo expliciet moet zijn en dat je, bij wijze van spreken, mensen in een persbericht of publiciteitsfolder moet vertellen dat ze op een bepaalde manier ‘moeten’ gaan kijken, om dingen te gaan zien en snappen. Dat vind ik helemaal niet leuk. Het zou voor zich moeten spreken. Wat er politiek aan is, is de houding van waaruit je naar het leven kijkt. Dat vind ik heel belangrijk en dat zit ook in het boek. Ook het verlangen om niet een verhaal te maken zoals al die andere verhalen, maar iets met een ander soort dramaturgie te onderzoeken. Vaak wordt de wereld hiërarchisch bekeken, dus verticaal. Voor mij is dit een poging om de dingen horizontaal te bekijken. Het is allemaal belangrijk, of juist allemaal onbelangrijk. Dat vind ik er ook heel ontroerend aan.’
Foto: Sofie Knijff. Margijn Bos, Czeslaw de Wijs, Vincent van den Berg, Rosa Vandervost en Freek vielen in Op de rok van het universum (2022) van ’t Barre Land en De Nwe Tijd