Hoe wordt een acteur op de toneelschool opgeleid? In dit deel van een serie over toneelmeesters, memoreert Mara van Vlijmen met plezier de leerzame clownstraining van Aus Greidanus op de Toneelacademie. ‘Ook mijn studenten mogen geen ‘denk-stap’ overslaan.’
UITHOORN
‘Ik ben geboren in Amstelveen in 1979 en opgegroeid in Uithoorn in een gezin met twee oudere zussen en ouders die beiden pedagoog waren en waarbij het spelen altijd hoog in het vaandel stond. In het weekend zette mijn vader de banken in de woonkamer op hun kop zodat ze hutten werden waarin wij urenlang konden spelen. Daarbij had ik vaak de terugkerende rol van zielig weeskind. Ook maakte ik veel toneelstukken met mijn poppen. Ik was pas vier jaar oud toen ik helemaal betoverd werd door de live opgenomen voorstellingen van Theater van de Lach van John Lanting op de televisie. Ik vond het magisch om te zien dat er bij de acteurs een bepaalde gemeenschappelijke code was in hun manier van praten en lichaamsgebruik en dat ze in vorm en tempo allen precies hetzelfde deden. En dat daar door het publiek om gelachen werd. Ik dacht: Dit is pas écht toneelspelen en dat wil ik later ook gaan doen.
Na de lagere school ging ik naar het Alkwin Kollege in Uithoorn en meldde mij aan voor het schooltoneel. Wat ik heel spannend vond. In het dagelijkse leven ervoer ik buitensporig veel schaamte, waar ik vaak last van had. Dan wist ik niet of ik wel genoeg te vertellen had en was ik bang om door de mand te vallen. Ik kreeg vaak een rood hoofd en kwam dan niet uit mijn woorden. Maar op het toneel vormde die schaamte juist een motor en kreeg het een vorm. Omdat er mensen naar mij keken en ik mijn kwetsbaarheid kon delen met hen. Vanwege mijn sociale ongemak werd het schooltoneel een soort van vrijplaats, waar ik mijn schaamte in schaamteloosheid kon omzetten. Op het toneel voelde ik daardoor een bepaalde vorm van vrijheid. We speelden teksttoneel en zelfgemaakte stukken onder leiding van docenten, die nu nog steeds naar me komen kijken.
Na de middelbare school wilde ik het liefste naar de Toneelacademie in Maastricht. Ze hadden bij de vooropleiding Rabarber in Den Haag gezegd dat dit de beste toneelschool was. Maar ik voelde me er heel onzeker over of ik daar wel goed genoeg voor was. Toen ben ik eerst een half jaar gaan werken in de thuiszorg en als tandartsassistente en ben ik een half jaar naar Nieuw-Zeeland gegaan. Vlak voordat ik vertrok deed ik de selectiecursus in Maastricht en werd aangenomen.’
MAASTRICHT
‘Op de Toneelacademie in Maastricht kwam ik op een andere planeet terecht. Ik was bij aanvang van de studie heel nerveus en dacht dat ik de enige was die er niet thuishoorde. Dat alle andere studenten van de Vrije School en uit artistieke gezinnen kwamen en iedereen elkaar al kende. Na het propedeusejaar kwam ik op de acteursopleiding in een klas met vijf studenten. Tijdens een les van René Lobo moesten we onze meest inspirerende toneelscène laten zien. Ik had ooit The Family van Lodewijk de Boer door Suver Nuver gezien en tijdens die les speelde ik toen mijn versie van het stuk, inclusief alle rollen. Iets zelf maken heb ik altijd het allerleukste gevonden. Vanuit de behoefte om een eigen universum, een eigen ideale wereld te creëren, waarin mijn humor en gevoel voor absurditeit vorm kregen en mochten bestaan. Een belangrijke drive daarbij was altijd het samenwerken met anderen. Ik ben geen solist. René Lobo was als docent voor mij ook inspirerend op het gebied van tekstbehandeling. Hij had zulke heldere dogma’s, waar je je als speler goed aan kon vasthouden en die ik nu nog steeds gebruik. Bijvoorbeeld naar het einde van een zin toe spreken. Ik heb tijdens zijn lessen ook veel gemaakt. Zoals tijdens de infotainment-opdracht, waarin je zoveel mogelijk informatie moest verzamelen over een historische situatie of een schrijver. Als een soort nerd dook ik daar dan in en maakte theatrale acts over alles wat ik had opgezocht. Of hij gaf de opdracht dat je een abstracte act moest maken over de essentie van je personage, waarin je in kleuren en beweging ging denken en alles wat je daarbij associeerde. Bij De Warme Winkel zijn we dat later precies zo gaan doen.
In het derde studiejaar gaf Aus Greidanus een clownstraining, die voor mij enorm leerzaam en inspirerend was. Aus kon heel goed uitleggen dat spelen over ‘denk-stappen’ gaat en dat clownerie daar de meest pure vorm van is. Omdat clowns vaak naïef zijn en de ‘denk-stappen’ bij hen heel langzaam gaan. Je kunt nooit een ‘denk-stap’ overslaan, want dan doe je iets fout. Je gaat eerst naar iets kijken, dan terug naar nadenken en dan opnieuw een keer kijken. Dat is volgens mij de basis van elke speelstijl. Bij acteren voor de camera maak je die stappen van binnen en bij clowns laat je ze voluit, haast masker-achtig zien. Kijken met je neus bijvoorbeeld en dan je hele fysiek meenemen. Door die clownstraining werd ik me bewust dat alle ‘denk-stappen’ die ik tijdens het spelen maak moeten kloppen en logisch moeten zijn, want anders val ik door de mand.
Yolande Bertsch was me als docente ook heel dierbaar. Haar improvisatielessen waren een superconcrete methode om op een creërende manier tot spelen te komen. Om vanuit het niets iets te maken waarbij je zonder ideeën in een lege ruimte begon en dan door haar improvisatie technieken tot spelen kwam. Zoals: ‘volg het voorbeeld’. Dan ging iemand iets doen en dan moest je dat ook doen. Of: ‘gebruik je vragen’, waarbij je vragen stelde aan je medespelers en vandaaruit samen ging bouwen. Ik ben heel blij dat zij haar methode later in het boek En verder mag alles heeft opgeschreven.
De jaren op de Toneelacademie waren de zwaarste periode uit mijn leven. Ik was er vaak ongelukkig. Er heerste een bijna balletacademie-achtige hardheid soms. Ik kreeg weinig over mijn ontwikkeling terug, maar na ieder lesperiode een soort rapportcijfer. In de eerste twee studiejaren dacht ik dat ik niet goed genoeg was en helemaal niks kon. Tijdens de laatste twee jaren kreeg ik wat meer zelfvertrouwen, ook dankzij de gastdocenten van buiten. Dat klinkt nu ontzettend dramatisch, maar ik heb er ook veel plezier beleefd. Ik ben heel blij met al het vakmatige dat er werd aangeboden. Dat ik clowns kreeg én Racine. Toen ik afstudeerde had ik voldoende bagage, maar nog weinig richtinggevoel. Samen met mijn klasgenoten Joep van der Geest en Vincent Rietveld hadden we inmiddels De Warme Winkel opgericht en daar wilden we graag mee verder. Dat was onze droom, alhoewel ik toen nog niet wist dat het zo groot zou worden.’
DE PRAKTIJK
‘Bij De Warme Winkel werkten we vaak met eindregisseurs. Zoals met Paul Koek, die uit de wereld van de muziek kwam. Hij leerde me dat je ook kunt werken vanuit muzikale principes, zoals hard-zacht, langzaam-snel en staccato spelen. Paul stimuleerde mijn irrationaliteit en tegendraadsheid, zoals onverstaanbaar met de rug naar het publiek toe spelen of juist heel hard praten en dan veel te lange pauzes laten vallen.
Ik werkte graag met eindregisseurs die radicaal en uitgesproken waren, zoals met Jetse Batelaan en Marien Jongewaard. Door hen kon ik me laten inspireren, maar ik kon me ook tegen ze afzetten. Ik heb in die afgelopen twintig jaar altijd het gevoel gehad dat De Warme Winkel een soort van ‘studie’ was, waarbij we enorm veel research deden, documentaires bekeken en kenners of vertalers interviewden. Bij iedere voorstelling leerden we iets nieuws, zoals een taal, of schermen. Omdat we als acteurs waren opgeleid, ontstond De Warme Winkel vanuit ons spelersschap en werkten we vanaf de allereerste repetitiedag op de vloer. In tegenstelling tot collectieven die veel langer aan tafel zaten, zoals ’t Barre Land. We presenteerden dan onze thuis voorbereide acts aan elkaar, genoeg voor wel twintig stukken. Via de nabesprekingen van het gemaakte materiaal, vormde de inhoud van de voorstelling zich dan als vanzelf. In de loop van de jaren gingen we steeds conceptmatiger werken. Onze collectieve manier van werken kende ook wel valkuilen. Omdat we iedere keer weer vanuit niets begonnen en steeds opnieuw het wiel moesten uitvinden. We maakten heel veel materiaal, waarvan het gros de uiteindelijke voorstelling niet haalde en verloren ging. Aan al die ontelbaar vele acts die ik in de afgelopen twintig jaar heb gemaakt en die in het universum zijn verdwenen denk ik met grote liefde terug.’
TONEELMEESTER
‘Sinds 2012 heb ik onder andere lesgegeven op de vier Nederlandse acteursopleidingen. Ik geef les in theatermaken en scènestudie. Op dit moment voel ik me het meeste thuis in scènestudie. Wat ik niet had verwacht omdat ik meer uit het makerschap kom. Ik vind het fijn om in mijn lessen vanuit zoiets helders als een tekst te vertrekken. Het allerbelangrijkste is daarbij de inhoud van het stuk, waaraan de studenten dienstbaar moeten zijn. Of ze nou zelf een voorstelling maken of werken vanuit een bestaande tekst. Als ze heel goed een blind iemand spelen met een prachtig accent, maar het spelen staat niet ten dienste van de inhoud, dan vind ik het ook niet goed gespeeld. Bij aanvang van de lessen lezen we de tekst stap voor stap. Alsof elke zin een vraagteken is. En net als bij de clownstraining van Aus Greidanus mogen ze geen ‘denk-stappen’ overslaan. Tijdens het lesgeven gebruik ik vaak het woord ‘schaakzetten’. Waarmee ik bedoel dat de studenten elke zin bewust in het moment kiezen. Dus niet neutraal of ongeveer. Door een duidelijke keuze te maken, merken ze het ook als er iets niet klopt. Ook wil ik hiermee hun luisteren bevorderen, dat misschien wel het allermoeilijkste van toneelspelen is. Als ze écht naar elkaar luisteren is er automatisch magie. De studenten moeten de dramaturgie van een scène door en door leren kennen, zodat ze weten waar een scène de hoek omgaat, waar een keerpunt of een belangrijk moment is. Dat ligt allemaal vast, maar in de manier waarop ze de tekst spelen zijn ze vrij. Als ze precies weten wat ze zeggen en hoe de scène in elkaar steekt, kunnen ze het iedere keer anders zeggen en ervaren ze vrijheid. Ik train de studenten ook om hun associatieve vermogen te ontwikkelen. Dan krijgen ze vijf minuten de tijd om zonder na te denken alle associaties bij een personage op te schrijven en daar vervolgens een moodboard van te maken. Zodat ze niet alleen maar vanuit hun hoofd spelen, maar het rationele en associatieve elkaar kunnen ontmoeten in hun spel. Tijdens de lessen theatermaken onderzoek ik met de studenten bijvoorbeeld de vraag: wat is vorm eigenlijk? Waarmee kunnen ze vorm maken en hoe doen ze dat zonder hulpmiddelen, zoals kostuums, licht, etcetera? Hoe kunnen ze daarbij de ruimte gebruiken? Of de studenten gaan zelf een nieuwe speelstijl verzinnen, zoals kubistisch impressionisme of western naturalisme. Want een gekozen speelstijl is ook vorm natuurlijk. Het is ontzettend leuk en leerzaam om met ze na te denken over wat vormkeuzes zijn en hoe ze als speler een voorstelling kunnen maken zonder welke hulpmiddelen dan ook. Ik probeer tijdens mijn lessen altijd terug te gaan naar de essentie van een tekst of thema door alles heel kaal en behapbaar te maken. Tijdens het werken moeten ze zoveel mogelijk afpellen om zich op één ding tegelijk te kunnen focussen. Zodat ze zoveel mogelijk in het hier en nu blijven spelen en altijd kunnen besluiten om het heel anders te doen als iets niet werkt. Zodat ze geen slaaf worden van de tekst of het stuk, maar hun vrijheid durven te nemen. Het mooie aan lesgeven is om te zien dat de studenten stappen zetten, dat ze vooruitgaan. Een kleine stap vooruit kan een aardverschuiving in je ontwikkeling betekenen en de voorbode zijn van een grote verandering. Het geeft mij grote voldoening om samen met de studenten hieraan te werken en dienstbaar te zijn aan dat proces.’
Foto Nora Korfker