‘Dit is een vorm van verzet. Tegen jullie voorgangers. Zelfbenoemde toneelvaders. Zelfingenomen theatericonen. Verzet met als parool: Geen roofbouw meer. Geen ratrace, ellebogenwerk of hang naar excellentie. Wij kiezen voor solidariteit.’ Zo opende Caspar Nieuwenhuis, artistiek leider van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht het eerste congres voor jonge theaterwerkers op 7 mei in Utrecht. Doel: meer saamhorigheid creëren onder jonge theatermakers.
Het congres werd georganiseerd door het Ensemble Nieuwe Theaterwerkers (ENT), een ‘beweging’ die werkt aan meer verbinding tussen jonge theaterwerkers. Met als thema ‘Samenscholen’, wilde de organisatie de nieuwe theatermakers een plek bieden om te kunnen netwerken, ervaringen uit te wisselen en vooral zich thuis te voelen.
Jonge theatermakers die afstuderen hebben vaak nog weinig connecties en voelen zich vaak alleen. De pandemie heeft dit gevoel nog eens extra versterkt. Tijdens een workshop ‘Weet wat je waard ben’ van de Kunstenbond bleek de pandemie eenzamer dan ooit voor studenten. ‘Het is bijna alsof het nooit gebeurd is’, sprak een student over haar stage. Al snel haakten anderen hierop in met ervaringen over hun afstuderen, zoals ‘ik ben afgestudeerd in een jaar dat ik niet gezien ben’ en ‘Ik ben er, maar niemand weet dat.’
Gedurende het weekend konden de jonge makers deelnemen aan een tiental workshops, rond thema’s als onderhandelen, theatergeschiedenis, initimiteitscoördinatie en beeld- en poppentheater. De workshops over onderhandelen, tariefbepaling, contracten en andere financiële zaken zaten binnen no-time vol. Al gauw werd duidelijk dat juist deze onderwerpen bij iedereen de nodige stress veroorzaken, vanwege de hoge druk binnen de cultuursector. Ook dit heeft de pandemie versterkt. Op de vraag ‘wat is jouw droom?’ die gesteld werd tijdens ‘Weet wat je waard bent’, werd er opgemerkt dat er bij velen een duidelijke verschuiving is van een ideaalplaatje als kunstenaar naar de banale behoefte om rond te komen.
Het is bij de jonge theaterwerkers al duidelijk dat veel zaken op financieel gebied binnen de kunstsector niet goed geregeld zijn, met name voor zzp-ers, terwijl vaste contracten amper nog worden verstrekt. Er heerst frustratie omtrent het feit dat er gratis gewerkt moet worden in ruil voor connecties en het gegeven dat qua betaling niemand echt weet wat ‘normaal’ is. Bij ‘praktische tips over hoe te onderhandelen’, haalde de workshopleider een bingokaart boven met uitspraken die ieder beginnend theaterwerker weleens heeft gehoord wanneer ze eerlijk betaald willen worden voor hun werk. De vakjes ‘Het is goeie promo voor je werk’, ‘als ik jou meer ga betalen, krijgt de rest minder’, ‘je krijgt een lekkere lunch’ of ‘het is een fantastische ervaring’ leverden pijnlijk herkenbaar gelach op. De strekking is duidelijk: het structureel onderbetalen is iets waar de studenten zich eensgezind tegen moeten verweren.
In een paneldiscussie met de collectieven Discordia, Blauwdruk en Nineties Productions, geleid door Club Lam, ging het dan ook over collectieve werkwijzen. Het was in eerste instantie vooral luisteren naar hoe de collectieven zich hebben gevestigd in het theaterlandschap en hoe ze nu werken. Het bleek daarbij lastig dat het acteurs waren die spraken over hun ervaringen, terwijl de zaal ook gevuld was met onder meer scenografen, producenten en dramaturgen, die misschien minder snel een plek voor zichzelf zien in een collectief als dit. Al sneller dan gepland begon het publiek zich dan ook in het gesprek te mengen. Het feit dat het congres door en voor jonge mensen georganiseerd werd, zorgde voor een ongedwongen sfeer.
Na de workshops werden er driftig nummers en e-mailadressen uitgewisseld, om elkaar om advies te kunnen vragen of projecten te kunnen delen. De organisatie stimuleerde dat contact ook bewust: er werden zogenaamde ‘Open Spaces’ gecreëerd, waar men gespreksonderwerpen aan kon dragen die belangrijk gevonden werden. Frustraties als het gebrek aan diversiteit of grensoverschrijdend gedrag kwamen hier prominent naar voren. Op de muur hingen ‘vraag en aanbod’ posters waarmee contacten konden worden gelegd voor directe projecten. Voor degenen die weinig mensen kenden of meer één-op-één wilden praten werd ‘IJndje lopen’ georganiseerd, mogelijk gemaakt door Festival Over ’t IJ. De studenten werden aan iemand gekoppeld, kregen een rugtas mee met een looproute door de binnenstad van Utrecht en muntjes voor koffie. Ook hier werd door veel studenten gebruik van gemaakt.
Waar sommige studenten in het begin soms nog een beetje verdwaald leken, was dit van korte duur. Gedurende de dag dat ik er was kwamen de gesprekken steeds meer op gang en werd iedereen steeds opener en vrijer naar elkaar. Toen ik aan de organisatie vroeg of hun verwachtingen waren waargemaakt, waren ze uitgesproken dankbaar en tevreden. ‘We zijn er voor iedereen, en het is nodig’, zei Rinke Brans van de organisatie. ‘We krijgen veel support, want het is ook een investering. We moeten gaan voor solidariteit in plaats van concurrentie. Wij zijn de nieuwe generatie, wij gaan het veld vormgeven. Dat moeten we dan ook echt samen doen.’
Foto: Just van Bommel