Op 31 mei 1919 trok een Berlijnse sluiswachter een lijk uit het Landwehrkanal. Het was het lichaam van Rosa Luxemburg, die viereneenhalve maand daarvoor het slachtoffer van de tweede politieke moord van de Weimarrepubliek was geworden. (meer…)
Hoewel het goddelijke zich met onheilspellende en in nevelen gehulde violetten en vervaarlijke onweersschichten vanaf het eerste moment aankondigt, lukt het Rosas en het barokensemble Gli Incogniti niet om de zaal geheel en al in hemelse vervoering te brengen. De Mystery Sonatas van Anne Teresa De Keersmaeker, gechoreografeerd op de vijftiendelige Mysteriesonates (1676) van Heinrich Ignaz Franz Biber, zijn te veel werk voor een uitje op de zaterdagavond. Zo líjkt het tenminste in Amare, de wonderlijke nieuwbouw die in Den Haag in de plaats is gekomen van het Lucent Danstheater van Carel Birnie en Rem Koolhaas.
Ook recensenten her en der (ik las de The Guardian en De Morgen) reageerden zuur of ironisch: té láng. Toch is de duur van de voorstelling wat deze zo indrukwekkend maakt: het herhalen van zetten en gestes, het steeds opnieuw stemmen van de snel ontstemde viool van muzikaal leider Amandine Beyer – die overigens volgens velen in een te droge zaal niet tot een virtuoze vertolking kwam, ik had daar verder geen enkele last van – en de alsmaar durende afwisseling van slome en snelle, weemoedige en vrolijke delen.
De verstilling die direct op de knetterende opening volgt, heeft alle kenmerken van het introspectieve van de barok, maar vervalt nooit in illustratie of uitleggerigheid. Elegant en sober zijn de lijntjes en lijnen, de kleinere en grotere gebaren, slingerend en draaiend, maar ook bokkig en gehoekt, die de dansers en de muzikanten met elkaar tekenen in de tijd.
Lichtontwerper Minna Tiikkainen overtreft zichzelf met de manier waarop ze het voor de barok zo tekende chiaroscuro produceert. Een enorme spiegelende band – stomweg bevestigd aan twee trekken – hangt vervaarlijk boven het speelvlak. Via die simpele greep verspreidt Tiikkainen stralende lichtbundels, etherische reflecties, zwervende vlaagjes poederlicht en zwarte gaten. Het licht transformeert het verder lege podium tot een landschap van gemoedstoestanden, breekt de grote leegte, en doet het moderne idee van transparantie teniet zonder sprookjes te vertellen.
Voorwaarts en achterwaarts, hernemend en variërend, alleen in de herhaling duiken er motieven en thema’s op. Het vluchtige van een gebaar, de kwetsbaarheid van verhoudingen, de vrolijkheid van een moment, de vermoeidheid van terugkerende worstelingen – ontspannen bouwen de ensembles een berg aan gestes op, die gaandeweg als een ondoordringbare jungle van een even sierlijk als verraderlijk bladergroen je naar de keel grijpt.
In dit landschap van virtuoze streken en strijkjes komt de dans van De Keersmaeker buitengewoon tot zijn recht. Zoals in veel van haar werk ook nu tableaus en draaiende groepen, naast duetten en solo’s die ruimte maken en verhoudingen testen. Welke rollen zijn er weggelegd voor de meisjes en welke voor de jongens? Welke voor de witte en welke voor de zwarte dansers?
Het ongelijkmatige gelijkmatige, de steeds maar terugkerende afwisseling van vrolijkheid en strijd, eenzaamheid en groepsgewoel, overgave en verzet – ze blijken achteraf verbonden te zijn aan heldinnen die Rosa heten, zoals de sonates de lof zingen over het het leven van de heilige maagd, verwijzend naar de rozenkrans. De zwarte dansers lijken dan weer de strijd van de witte danseressen te spiegelen. Een witte danser lijkt zich neoplatoons terug te trekken in een grot om zich daar op de eigen hoogmoed te bezinnen, terwijl een zwarte danser gehuld gaat in de kleuren van de Oekraïense vlag. Ecce homo, memento mori. Kunnen we het opbrengen, verder en aandachtiger te kijken dan onze neus lang is?
Zoals vaker onthoudt De Keersmaeker zich van directe uitspraken. Maar dat het leven niet over rozen gaat, wordt ons ingepeperd met twee vette popsongs (van Lynn Anderson en Madonna), die de eerbiedwaardigheid van de oude muziek wreed doorbreken. Het leven is een ingewikkelde puzzel. Het rondgooien van de eigen ledematen, in complexe contra-ritmes, om jezelf daarna weer op te vangen, heeft duidelijk de voorkeur boven al te innige duetten en synchrone groepen waar de meeste dans in grossiert.
Alleen vlak voor het einde lossen alle loopjes en bokkesprongen, alle discussies tussen elleboog, kuitbeen en voet, alle cirkelend uitgestrekte armen op zoek naar houvast of iets van grond, alle al te menselijke worstelingen op in een gezamelijk, sociaal dansje – volks heette dat ooit – frontaal naar het publiek. Dat klapt verheugd, maar weet dan nog niet dat er meerdere eindes zijn, dat ook de eindes zich herhalen, weer en weer. De laatste momenten van de voorstelling zijn voor Amandine Beyer, die na ruim twee uur spelen een ongelofelijk mooie Passacaglia uit haar viool weet te halen. Solo, wat behoorlijk protestants aandoet voor een componist in dienst van een bisschop van na de contra-reformatie.
De dames De Keersmaeker, Beyer en Tikkainen betonen zich ware alchemisten in het vrij maken van ruimte en tijd in een sociaal-economische en politieke context waar deze elementen zwaar onder druk staan (de alsmaar stijgende vierkante meter prijs die publieke goederen steeds ontoegankelijker maakt en een oppervlakkig cultureel beleid dat vooral wordt ingezet voor city- en andere marketing). Je zou willen dat dit ensemble in een openluchttheater gespeeld had, en een diverser publiek bereikte. Maar het feit dat het wat langer duurde, was een verademing. Die twee uur en een kwartier is niets vergeleken met de dagelijkse toewijding die het bidden van de rozenkrans vergt, zelfs als je zo well to do bent dat je er Biber bij kan aanzetten.
Foto: Anne van Aerschot