Iedereen die zijn vrolijke scheldrepertoire (niet te verwarren met haatdragende beledigingen) wil uitbreiden, moet een aantekeningenboekje meenemen naar Richard Groenendijk. Dan kun je zeker drie discussies met verblufte opponenten vooruit.

Maar Groenendijk kan meer dan iemand (en ook zichzelf) verbaal te grazen nemen. Veel meer zelf, want Richard Groenendijk bewijst zich in Voor iedereen beter (regie: Wimie Wilhelm) als een complete cabaretier: grof, subtiel, innemend, gevoelig, ernstig en bovenal oergeestig. Deze recensent moest diep in zijn geheugen graven om erachter te komen wanneer hij zo onbedaarlijk heeft gelachen. Het was waarschijnlijk bij De R van Ronald van Ronald Goedemondt uit 2013, die toen om onverklaarbare redenen de Poelifinario niet heeft gewonnen.

Het bijzondere van Groenendijk is dat hij naast de onbekommerde lol over zijn bruiloft, zijn presentatiemedewerking aan het Musical Award Gala 2020 en over de onhandigheden van zijn echtgenoot, ook een aantal keren het diepste van zijn ziel laat zien en bloedserieuze punten scoort. Dat doet hij soms met behulp van Jan Beuving, die de tekst schreef voor het lied ‘Ik hoop het wel’, dat genomineerd werd voor de Annie M.G Schmidtprijs. Daarin wordt na een lange omweg over een ambachtelijke bakkerij zowel de bekrompenheid als de openheid in een Zuid-Hollands eilanddorp ten aanzien van homoseksualiteit bezongen. Inhoudelijk geweldig, stemmige muziek van Rutger de Bekker en met een fraai Wim Sonneveld-timbre gezongen

Maar Groenendijk kan het ook op eigen kracht als hij vertelt over zijn structurele vrijwilligerswerk op de afdeling oncologie van het Erasmus MC of als hij zich kwaad maakt over de vuilspuiterij op sociale media. Eerder maakte hij er zich tamelijk relativerend vanaf door te stellen: ‘Ach, die gasten spuwen hun gal op internet en ik sta in Carré, dan hebben we allebei wat te doen. Het zijn meestal niet de meest succesvolle mensen in de samenleving.’ Maar nu sluit hij zijn emotionele betoog af met ‘Shut the fuck up, want het is ook wel eens een beetje klaar.’

De voorstelling begint en eindigt in een kingsize bed in een paleiselijke over de top slaapkamer met overal zijn monogram als een adellijk wapen (decor: Thomas Rupert). Dat bed is een welkome plek voor Groenendijk, want ook al komt hij vooral over als iemand die constant in het felle licht wil staan, zijn andere en minstens zo’n belangrijke kant is ‘laat me met rust.’ Maar als hij eenmaal uit bed stapt, dan gaan ook werkelijk alle remmen los en zet hij Carré in de fik. Dan golft de lach zoals we dat van Toon Hermans in Carré kenden, en schrijven we snel wat munitie voor komende discussies op.

Foto: Roy Beusker