Wie Wayne McGregor kent, verwacht een toneelbeeld vol hightech licht en beeldprojecties. Hij zal zich verbazen over het openingsbeeld van FAR. Hierin gaan we  terug in de tijd en wordt de donkere ruimte ontsloten door brandende toortsen. En daar staat hij/zij dan: de mens. Vol onrustige energie, voortgedreven door tegengestelde impulsen, op zoek naar de ander maar een groot deel van de tijd alleen.

Inspiratie voor die individuele mens (en de titel) vond de choreograaf in Roy Porters boek ‘Flesh in the Age of Reason. The modern foundation of body and soul’. Daarin gaat de auteur op zoek naar het keerpunt in de geschiedenis waarop we onszelf in een nieuw licht gingen bekijken. Was het lichaam tijdenlang beschouwd als onbeduidend omhulsel van de onsterfelijke ziel, vanaf de achttiende eeuw werd het een bron van onderzoek en verschenen tal van verhandelingen over voeding en gezond leven, gedachten, zielenroerselen en geluk.

De relatie tussen brein en lichaam vormt een blijvende fascinatie voor McGregor. Tussen de credits staan soms ook namen van wetenschappers in de experimentele psychologie. Zijn dansers vullen vragenlijsten in over wat voorafgaat aan de beweging die ze tijdens improvisaties uitvoeren, hoe ideeën in hun hoofd opkomen en hoe ze die met anderen delen. De antwoorden vormen input voor computersoftware waarmee de choreograaf de meest ongewone bewegingen genereert. De mens laag voor laag afpellen, steeds meer ontdekken over zijn binnenkant, dat is wat McGregor wil.

Het toneelbeeld in FAR wordt vanaf de tweede scène gedomineerd door een groot rechthoekig vlak waarin afwisselend verschillende punten oplichten. De verbindingen in een computer, de cijfers van een digitale klok, de onophoudelijke route van neuronen door het brein, het netwerk tussen zenuwpunten tussen de botten en de spieren in het vlees. Ze vormen een voortdurend veranderend universum waar de dansers doorheen bewegen. Ook in het lichtontwerp en de muziekcompositie zijn oud en nieuw, elektronisch en menselijk, koude en warmte tegen elkaar geplaatst: blauwig-wit naast oranje-geel, bonkend of snijdend eigentijds naast gezongen en melodieus achttiende-eeuws.

Het McGregoriaanse bewegingsidioom, dat supersnelle wisselingen van richting en grillige hoeken paart aan vloeiende voortgang en organische bochten, sluit daar naadloos bij aan. De bewegingen zijn virtuoos, maar ook dierlijk-instinctief. De solo’s zijn ontegenzeglijk fabuleus, er zijn momenten dat je je ogen niet gelooft. Een danser komt onze kant op, zijn been schiet onderweg als een veer naar buiten. De volgende worstelt met een onwillige rib, die zijn voortbeweging met een onbeheersbare draaiing doorkruist.

Er is veel ruimte voor solo’s in deze choreografie over de individuele mens. Ze kunnen leiden tot duetten en trio’s, waarin de unieke tics van dansers samensmelten. Uit die veelvormigheid onstaat heel af en toe een kort saamhorig unisono, als alle tien de dansers elkaars beweging overnemen. Dat zijn weldadige momenten van schoonheid en rust. De volgende keer mogen die langer duren. Als alternatief voor de wereld buiten.