Het knarst, piept en kraakt, het bliksemt en dondert, het raast en het giert. Tussen de donderslagen door zien we de actrice telkens in andere poses: vertwijfeld naar het plafond reikend, gevloerd, hysterisch lachend, angstig op de deur wijzend. (meer…)
‘Is de zon bezig met het feit dat hij alles verbrandt?’ Alles en iedereen staat in de schaduw van de zon, de tovenaar, de machtige schrijver en Nobelprijswinnaar Thomas Mann. De overvolle, maar fascinerende voorstelling Mann Mann Mann toont wat dat betekende voor zijn kinderen. Een mer à boire aan filosofische bespiegelingen, psychologische spelletjes en complexe emoties. Maar ook: een spiegelpaleis vol dubbele bodems, ironische toespelingen en ambiguïteiten.
Het is de eerste voorstelling van toneelgroep Amsterdam (voorheen De Warme Winkel) sinds de naamsverandering en de voorstelling bouwt absoluut voort op de reputatie van het gezelschap als ‘collectief dat graag op het scherpst van de maatschappelijke en artistieke snede opereert’. Mann Mann Mann gaat over homoseksualiteit en uitsluiting, over narcisme, over de onderlinge relaties van de Mannetjes en over de vader-zoonverhouding (vooral), maar ook over kunst en politiek, over de functie van theater, over humor als wapen, over de noodzaak van herkenbaarheid versus de behoefte aan grote thema’s en over nog veel meer. Het barst van de verwijzingen, ook naar eerdere voorstellingen van De Warme Winkel, zoals de polonaise en de ‘vadermoord’, beide uit Een oprechte ode aan de ironie (2021).
Het begint met een knus onderonsje van de twee broers en zus die we op de rug zien: een giechelig drank- en nicotine-overgoten gesprek in huiskamersfeer over wie weleens hoeveel vingerkootjes in zijn of haar anus heeft gestopt. ‘Als je laag inzet, wordt het leuker’, zegt Kim Karssen (Erika Mann). Van daaruit wordt geraffineerd opgebouwd (regie: Jip Vuik) naar een veellagige voorstelling waarin de drie homoseksuele kinderen van Thomas Mann centraal staan: naast Erika zijn dat Klaus (Florian Myjer) en Golo (Ludwig Bindervoet). Al in een van de eerste scènes wordt benoemd dat papa, die ironisch voortdurend ‘de grote schrijver en Nobelprijswinnaar’ wordt genoemd, ondanks zijn levenslange huwelijk met Katia en zes kinderen, zelf eigenlijk homoseksuele gevoelens had.
In de voorstelling wordt een potpourri aan stijlen vertoond, waarbij de acteurs over zichzelf en hun personages in de derde persoon spreken maar ook in de huid van hun personages kruipen. Er wordt toneel gespeeld voor een imaginair publiek in de coulissen, wat lichtelijk vervreemdend werkt, en ze spelen om beurten interviewer, een schemerlamp als microfoon waarbij ze elkaar confronterende vragen stellen. ‘Hou je van me?’, vraagt Golo zijn vader, die koeltjes antwoordt: ‘Ik houd van mijn boeken’. In een andere scène zegt de ondervraagde Thomas Mann: ‘Je kunt niet én een groot kunstenaar én een goede vader zijn’. Aan alles is voelbaar hoezeer de kinderen geleden hebben onder de overheersende vaderfiguur (twee kinderen hebben later zelfs zelfmoord gepleegd). Gesuggereerd wordt dat hij zoon Klaus op zijn achtste liet voelen waar zijn ‘scheppende kracht’ lag door diens hand op zijn geslacht te leggen.
De onderlinge sfeer is intiem en vertrouwelijk, vooral die tussen Erika en Klaus, die het ‘theaterduo’ vormen, ze hebben een bijna symbiotische band. Maar tussen de vertrouwelijkheden door is ook de giftige uitwerking voelbaar van een opvoeding waarbij de lat torenhoog lag en de onderlinge concurrentie – wie is het beste, wie is vaders lieveling – enorm was.
Er is cabaret, gebaseerd op het antifascistische cabaret ‘Die Pfeffermühle’ van Erika, er is een geweldige scène waarin Karssen totaal over de top optreedt als systeemtherapeut, een cognacglas voor haar ogen als monkelend orakel. Dat levert weer een briljant therapeutisch gesprek op waarin Myjer zichzelf in tweeën splitst als de volwassen Klaus (geïndoctrineerd door de vader tegen zijn jonge alter-ego: ‘Jij bent volstrekt overbodig’) en het kleine kind Klaus (‘Maar dat vind ik heel erg’), culminerend in een bevrijdende eruptie van haat jegens de vaderfiguur.
Geestig is de voorlees-sessie van Myjer over een gelijknamig personage bij Theater Hamburg (voorheen: Der heiße Laden), waarin de vader-zoonthematiek aan bod komt, net als in Een oprechte ode aan de ironie waarin Myjer zijn toetreden als artistiek kernlid van De Warme Winkel hilarisch becommentarieerde.
De rol van Golo – Bindervoet, aanvankelijk gekleed in een droefgeestig zwartwit-pierrotkostuum met pompons – valt wat buiten de theatrale uitbundigheid van Myjer en Karssen, die samen al een klein oeuvre hebben opgebouwd, waaronder Bloomsbury, Mephisto Park en Oorlog en Vrede. Golo vertegenwoordigt de stem van zijn vader als hij zich verzet tegen het ‘bekenteniskarakter en het exhibitionisme’ van Klaus (of van Florian Myjer, altijd wordt er gespeeld met die discrepantie tussen de acteur en zijn personage); hij vindt dat het in de literatuur moet gaan over de grote maatschappelijke thema’s, het hogere moet worden gediend. Zijn rol krijgt vooral contouren in de schrijnende relatie met zijn vader van wie hij uiteindelijk ook afstand doet.
Maar ook de schijnbaar zo innige band tussen Erika en Klaus vertoont de nodige barsten want wordt zij eigenlijk wel serieus genomen? Is zij niet degene die altijd voor iedereen zorgt, de klassieke rol van de vrouw? Karssen, vaak over de top en op het irritante af energiek en gek, is daar ineens mooi kwetsbaar.
Zo meandert de voorstelling door in een meeslepend ritme: er wordt gezongen en gedanst en er wordt geregeld voorgelezen, uit een van de vele Privédomeinen die inmiddels zijn verschenen over de familie Mann of uit andere persoonlijke documenten. Het is schrijnend, hilarisch, pijnlijk, sprankelend en confronterend theater.
Uiteindelijk wordt er in een epiloog koffiegedronken in de serre. De schuifdeuren gaan open en er wordt gefantaseerd over wat er zou zijn gebeurd als papa niet zou zijn getrouwd maar ‘in zonde’ was gaan samenleven met de jongen waarop hij verliefd was. ‘Dan waren wij er niet geweest’, concluderen ze wat droevig maar eensgezind: ‘Dat was beter geweest.’
Foto: Sofie Knijff
Hoi! Oprechte vraag: had je het spel van Kim ook als ‘irritant’ beschreven als het om een mannelijke acteur was gegaan? Ik vind haar spel altijd en met name in deze voorstelling een zeer heldere keuze, de grootheid daarvan heeft altijd een doorvoelde inhoudelijke reden dus deze beschrijving vind ik haar als actrice erg tekort doen. Ik vind het een jammere woordkeuze die me tegen de borst stuit, zeker in het licht van haar monoloog.
Ik vond het een prachtige voorstelling, dankzij Kim Karssen met haar virtuoze, dynamische, speelse en humoristische speelstijl. Jammer en totaal onnodig dat er dan benoemd moet worden ‘…vaak over de top en op het irritante af energiek en gek.’. Ik snap niet waarom je dat als vrouw tot vrouw zou zeggen. (Van man/mens tot vrouw ook niet trouwens).
Over de speelstijl van de mannen, en of die wel of niet irritant zou zijn wordt niks gezegd. Ik vraag me af of de monoloog over ‘ruimte innemen als vrouw’ goed bij u is aangekomen.