Kijken door een inclusieve bril en snappen welke gevoeligheden er bestaan in het theater, leer je niet zomaar als je dat een leven lang niet hebt hoeven doen. In deze nieuwe serie Lieve Inclusieve Wit, onder redactie van Nan van Houte, komen witte stemmen aan het woord over hun beleving van en gedachten over een inclusiever theaterveld. In deze editie: Willem de Wolf en Eve Hopkins.

Een nieuw nulpunt

Lieve Eve,

Het is best confronterend om te merken dat ik het liefst zou beginnen met me te verontschuldigen, dat ik voel dat ik mijn woorden wik en weeg en bang ben iemand voor het hoofd te stoten, dat ik de aanvechting heb te schrijven dat ik er niet voldoende van weet, er niet genoeg over heb gelezen, er waarschijnlijk ook niet diep genoeg over heb nagedacht terwijl dekolonisering, diversifiëring en inclusie me op dit moment enorm interesseren, terwijl die onderwerpen in veel van mijn gedachten en gesprekken zijn en ik razend nieuwsgierig ben naar alle ontwikkelingen die zich op dat vlak op de toneelscholen, in de gezelschappen, in de huizen en de theaters voordoen. 

In mijn brief van 30 september 2021 in rekto:verso aan John Cleese, de brief waarover we kort spraken toen ik onlangs met onze voorstelling David of hoe we ons bedacht hebben in je theater stond, schreef ik dat ik niet woke ben, dat ik mijzelf onmogelijk zo kan noemen. Dat ‘een 60-jarige omsingeling van een binair begrippenkader mijn geest en lichaam te veel hebben doordrongen’. Als ik eerlijk ben heeft dekolonisatie me een aantal jaren geleden echt overvallen als onderwerp. En ondanks dat er nu al een tijd ontwikkelingen zijn die een beter besef en bewustzijn bij me bewerken, word ik nog dagelijks geconfronteerd met hoe moeizaam mijn witte mammoet-denktanker zich van koers laat veranderen. 

Hoeveel vanzelfsprekender leek dat groepje jonge mensen waarmee jij mee in gesprek was na de voorstelling ermee om te gaan. Het bevestigde hoe solide veel jonge mensen zich een nieuwe manier van denken eigen hebben gemaakt, hoe groot daarin alweer de verschillen met studenten die zeven, acht jaar geleden afstudeerden. De huidige lichting heeft dekolonisatie niet als een nieuwe vreemdheid leren kennen, ze is ermee opgegroeid en heeft er een enorme vrijmoedigheid in ontwikkeld. Ik kan alleen maar bij zo’n groepje staan en mijn mond houden. 

Wat ik overigens ook meer en meer doe. Als Nan vraagt of we in onze brief hier en daar ook aan kunnen geven waar we concreet impact denken te hebben in dit debat, dan is het in mijn geval daar; in mijn voornemen om in discussies alleen nog maar iets te zeggen, iets te schrijven als me iets wordt gevraagd. Uiteindelijk is wit, cis-mannelijk al sinds mensenheugenis ongevraagd aan het woord. Het gevolg is dat ik tegenwoordig regelmatig van discussieavonden terugkom en vaststel dat ik hele avond niets heb gezegd, omdat me niets werd gevraagd, dat ik, meer en meer tot mijn grote genoegen trouwens, alleen maar heb geluisterd. Overigens kom ik ook steeds minder van dat soort avonden terug, want behalve dat ik dus steeds minder zeg, ben ik me ook alsmaar meer uit commissies, jury’s en redacties terug aan het trekken. Om dezelfde reden; het is tijd voor andere stemmen. 

Ik zou dus het liefst niets zeggen. ‘En juist daarom’, zei een vriendin tegen me, ‘juist omdat er zulke verschillen zijn, omdat er zulke enorme generatieverschillen zijn, en juist omdat jij je voorgenomen hebt steeds minder te zeggen, moet jij er iets over zeggen.’ Omdat ik uit een generatie kom die het voor het zeggen heeft, die welwillend is en progressief, maar die ook moet erkennen dat ze is overvallen door het eigen inzicht dat een dekoloniseringsproces noodzakelijk is in de kunsten en haar instituten. Een generatie die het gevoel heeft dat ze móet diversifiëren omdat ze er zit; in die instituten, op die subsidies. En omdat ze er willen blijven zitten. Een generatie die in sneltreinvaart wordt geconfronteerd met hoe weinig neutraal hun artistieke schoonheids- en kwaliteitskaders waren, hoe eurocentrisch en masculien dat hele post-dramatische theater bijvoorbeeld en hoe wit dat postmodernisme. 

Alle kunstinstituten waar ik werk of waar ik over hoor, zijn in beweging en in vertwijfeling. En vooral zijn ze opgelucht als mensen van kleur zich aanmelden, als ze mensen van kleur kunnen tonen, aannemen en aan zich kunnen binden. Ze zijn zoekende, in meerdere opzichten. Onlangs vertelde iemand me dat een groep studenten die zich uitvoerig in het onderwerp had verdiept en zeer vertrouwd is met dekoloniseringsprocessen, zich door hun eigen school laat betalen zodat hun expertise kan worden ingezet om de veranderingen, waarvoor het de school zelf aan kennis ontbreekt, op gang te brengen. Want als gezegd, de scholen, instituten en festivals moéten. En ze moéten snel. 

Die snelheid en onbekendheid zorgen voor ontwikkelingen waarvan je je afvraagt waar ze symbool voor staan; een persoon van kleur die bij een sollicitatie voor een hoge functie in de cultuursector vijf jaar geleden nog niet eens een afwijzingsbrief kreeg en nu voor diezelfde baan wordt aangenomen, of de festivaldirecteur die geen tijd heeft om ‘s avonds bij een performancesprogramma aanwezig te zijn, maar wel ’s middags kort de repetitie van de enige kunstenaar van kleur uit die voorstelling bekijkt. Ik laat mij niet voor het politieke karretje spannen door te beweren dat uit deze voorbeelden blijkt ‘in wat voor gênante toestanden we terecht gekomen zijn’ en dat nu wel duidelijk is dat het ‘allemaal veel te ver aan het gaan is’. Ik denk eerder dat deze ontwikkelingen horen bij leidinggevenden die koste wat kost aan nieuwe eisen moeten voldoen – en ook wel van de noodzaak zijn overtuigd – maar wier belangrijkste inzet het toch blijft de eigen positie en het eigen instituut in stand te houden.  

Dit laatste zorgt voor ambiguïteit en argwaan. Wat denk ik blijkt uit het feit dat nu er op verschillende plekken witte bestuurders, docenten, redactie- en juryleden vertrekken, personen van kleur niet meteen staan te trappelen om die plaatsen in te nemen. Ik kan mij in ieder geval voorstellen dat je je als docent van kleur afvraagt wat je eigenlijk moet op een school waar het curriculum en de canon in niets blijk geven van een binding met jouw achtergrond of denkwereld, of bij de redactie van het blad dat zich in het verleden nooit voor je heeft geïnteresseerd. Want dan zit je er als eenling, of als tweeling, ja misschien straks wel als meerderheid, maar dan zetel je altijd nog wel in dat witte instituut, dat witte gebouw met die witte architectuur dat sowieso nooit met jou in het achterhoofd werd neergezet. 

Het zijn vragen die ik ook met betrekking tot mijn eigen functioneren en dat van ons gezelschap heb. Ik moet vaststellen dat ons gezelschap weliswaar voorstellingen en teksten maakt waarin we het witte privilege stevig bevragen, tegelijkertijd heeft nog nooit een persoon van kleur bij ons gesolliciteerd of een stageplaats aangevraagd. Zouden wij de aard van ons werk moeten veranderen? Ik merk soms dat het bekritiseren van de eigen witte privileges een bijdrage aan het debat kan zijn, maar dat het toch ook het gevaar in zich heeft een vorm van zelfkritiek te blijven die het privilege juist in stand houdt, dat het ergens een ontsnappingsroute is om aan een ingrijpendere dekolonisering te ontkomen. 

Wat zou er eigenlijk gebeuren als het dekoloniserings-, diversifiërings- en inclusie-proces stokt omdat mensen van kleur steeds minder zin in deelname hebben? Staat een witte culturele elite het ooit toe om hun musea, kunstscholen en subsidiefondsen om die reden te laten imploderen? Wat als raden van bestuur of hele docentencorpsen aftreden omdat jaar in jaar uit niet aan bepaalde voorwaarden en quota wordt voldaan? Juist de leegte die dan ontstaat, dat nulpunt, zou een begin kunnen zijn voor een andersoortige bevraging van het belang, de positie en de criteria van grote sturende culturele instellingen. 

Veel succes in Amsterdam, in Bellevue en tot spoedig ziens, Eve,
Willem de Wolf

Lid van de artistieke leiding van De HOE (voorheen De KOE) te Antwerpen en Gent. 

Wie nodigt wie uit?

Lieve Willem,

Wij blijken allebei aan te gaan op ‘plaatsmaken’. Twee witte, hoogopgeleide theatermensen die in hun praktijk actief aan het plaatsmaken zijn voor andere generaties, genders, culturele achtergronden, opleidingsniveaus. Ik als producent en presentator, jij als kunstenaar, jury- en commissielid.

Jij vraagt je af of we de instituten moeten laten imploderen om plaats te maken. Afgezien van de vraag of vlakkevloertheaters ook instituties zijn geworden, denk ik dat radicaal hervormen van binnenuit daar nog een optie is – het is in elk geval de mijne.  

Maar wat houdt plaatsmaken in, hoe breng je meerstemmigheid in je praktijk, zonder dat je de positie van ‘white saviour’ gaat innemen? Hoe te voorkomen dat die daaraan verbonden, al dan niet bewuste, hiërarchie, dominantie en macht op de loer liggen? Want dat is precies waar plaatsmaken niet over gaat. 

In je brief in rekto:verso introduceerde jij het voor mij cruciale begrip ‘wankelmoedigheid’. Wankelmoedigheid die het niet-weten omarmt. En dus altijd uitgaat van luisteren en vragen.

Laat ik wankelmoedig te werk gaan. Dus eerst de vraag: waar hebben we het over? Als we uitgaan van het gezegde ‘diversity is a fact, inclusion is a choice’, dan veronderstelt inclusie een persoonlijke actie, een keuze. Sterker nog: zonder persoonlijke invulling blijft het een leeg containerbegrip. Ik zie inclusie als een zeer actief proces, waarin dat luisteren centraal staat. Je vergroot je awareness, ontdekt je eigen blinde vlekken en erkent ze – in volle wankelmoedigheid! Pas als je daartoe in staat bent, maak je niet alleen a seat at the table beschikbaar, maar kan er een geheel nieuwe tafel ontstaan waaraan meer en andere verhalen verteld worden.  

Kunst is van niets iets maken, of zoals bell hooks zei: the function of art is to do more than tell it like it is – it’s to imagine what is possible. Dat gaat niet alleen over wat we ons voorstellen maar ook over wie we ons voorstellen. Ook daarin loop je voor je het weet keihard tegen je eigen vooroordelen aan. Een voorbeeld uit eigen doos: ik mocht in 2016 de verbouwing en renovatie van Theater a/d Rijn in Arnhem leiden. Grote focus op akoestiek, (theater)techniek en toegankelijkheid. Bij elke stap in het proces was ik gericht op de toegankelijkheid voor mensen met mixed abilities, dus ook mensen in een rolstoel. Zalen gelijkvloers kunnen betreden, een lift op alle verdiepingen, plek op de tribune voor mensen in een rolstoel, een toilet met armsteunen en duidelijke signing. Ervaringsdeskundigen gevraagd om langs te komen en mee te denken, en, in een later stadium, uit te proberen. All well that ends well, dacht ik. Tot die performer in een van onze eigen producties binnen kwam en de kleedkamer niet in kon. Ik had daar tot mijn grote schaamte niet aan gedacht, me alleen publiek in een rolstoel voorgesteld, geen performers. Ik was alleen aan het zenden geweest: de voorstellingen die wij produceren moeten toegankelijk zijn, niet het maken van de voorstellingen zelf. Ik had geen seat at the table gemaakt, sterker nog: die hele tafel was onbereikbaar. Enorme eyeopener. 

Waar hebben we het dus over? Inclusie is geen project. Het is een journey van bewustzijn ontwikkelen, eyeopeners omarmen, van zorgvuldig luisteren en prioriteiten stellen, van blinde vlekken naar terra incognita struikelen en niet opgeven – je kunt niet alles in één keer doen en je krijgt niet iedereen gelijk mee.

Maar, heb ik geleerd, als je een safe space wilt ontwikkelen, of liever nog een brave space, dan kan dat alleen als je dat samen doet met mensen van wie je wilt dat ze van die space gebruik gaan maken. Niet langer een avond organiseren waar een divers publiek op afkomt, maar samen een avond organiseren, om als volgende stap de sleutel van je pand af te geven to let others imagine what’s possible, om bell hooks te parafraseren. 

Het theater is nog gevangen in aanbod verstrekken, zenden in plaats van ontvankelijk zijn, plaats maken. Hoe kunnen we van aanbodgericht veel meer vraaggericht werken? Wil je dat veranderen, dan moet je invloed en verantwoordelijkheid gaan delen. Het theater als ontmoetingsplek zou idealiter een sense of belonging geven, naar de community die er komt, de mensen die er werken en maken. Willen we die creëren dan moeten we eerst de politics of belonging helder hebben: van wie is de space, wie beslist, wie staat er aan de poort en opent die en letterlijk in je pand: wat is de level van hospitality en hoe breed en divers is die, wie nodigt wie uit? 

Een van de meest inspirerende manieren waarop de sense of belonging helemaal embodied wordt, was voor mij het werken met de hiphop community, en in het bijzonder met dansmaker Ruben Chi. Daar zag ik de each one teach one philosophy in de praktijk gebracht. Al die keren dat we hen de sleutel hadden gegeven om avonden, meet-ups en battles te organiseren, konden we aanschouwen hoe je zonder top-down hiërarchie, in continue dialoog met, interesse in en respect voor elkaar kunt produceren. Kunnen alle leiderschapscursussen een puntje aan zuigen wat mij betreft. Het veranderde ook mijn beeld van  ‘nieuwe’ verhalen – nieuw? Voor wie? Ik was nieuw at the table, het verhaal was niet nieuw! Ik ben ervan overtuigd dat we deze andere – niet ‘nieuwe’ – verhalen een plaats moeten geven in onze theaters. Dat we niet heel zijn als we dat niet doen en als deze verhalen niet gehoord worden:  it’s time to listen up. En wij, die witte theatermensen? Time to get educated and eat our humble pie. Het eurocentristisch, mannelijk, wit en heteronormatief discours is zo beperkt dat het verbijsterend is hoe lang het als ‘Het Discours’ heeft kunnen gelden. 

Willem, dank voor jouw wankelmoedigheid, met een scherp oor en oog voor wat er om ons heen gebeurt. Change is in the air. En ook al gaat het soms (te) langzaam of stroef, it’s coming. 

Veel liefs, tot snel in het theater, blijf maken en spelen en schrijven met ons.
Eve Hopkins

Artistiek directeur van ontwikkelinstelling De Nieuwe Oost in Arnhem en per 1 april artistiek directeur van Theater Bellevue in Amsterdam.

Beeld: Kwame Kwanzaa

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2022