‘De bizarre nacht van Arie Speksnijder’ van John Buijsman is, behalve een tragisch verhaal en een wraaktragedie, een ode aan een Rotterdam ****
Oh, wat kan goed muziektheater toch heerlijk zinnelijk zijn. Zonder dat er een ziekenhuisbed of ambulance, een steeg of struikgewas aan te pas komt, liggen alle fysieke sensaties tijdens Bloedkoraal zo voor het oprapen. De botergeile verliefdheid, uitbundig bezongen, voelt bijna tastbaar; je kunt het ongeschoonde bed dat stinkt naar wittebroodsweken bijna ruiken. Al geldt dat even zo goed voor de fysieke vuiligheid, die net zo zintuiglijk binnenkomt: de mishandeling, ademnood en doodsangst.
Accordeonduo Toeac en acteur Jack Wouterse zuigen het publiek een uur lang mee de gulzige diepte in, bungeejumpend tussen hemel, hades en hospitaal, op stuwende, kreunende en pompende composities van Anthony Fiumara. Ook de eigenzinnige bewerking van de klassieke mythe over Orpheus en Euridice door toneelschrijver Peer Wittenbols is er een om woord voor woord op te zuigen; op het ritme van boze kusjes en zachte scheldpartijen daal je langzaam af in een sterfput van veel te korte levens en liefdes. Om toch ook daar iets van zoete schoonheid te mogen proeven. En te ontdekken hoe je het kunt proberen: onderhandelen met de dood.
‘Ik zeg je: als dit een droom is, dan is dit de mooiste en de meest gruwelijke droom die een mens kan overkomen… Een droom in fullcolour. Een droom met geur… Een droom met smaak, zelfs… Eentje van alle zinnen’ zo beschrijft Wouterse als zestiger Tuur de illusoire hereniging met zijn grote liefde Meie, die 40 jaar eerder aan een septische shock overleed. Die zinnelijke droom beleef je van begin tot eind met hem mee.
Eigenlijk doet Wouterse fysiek niet veel meer dan zitten in een stoel. Eén keer staat hij op voor een aandoenlijk liefdesdansje. Maar verder sterft hij in een stoel door iedere muzikale dynamiek in zijn tekstbehandeling aan te boren. In de muzikale regie van Ria Marks wordt Wouterse sterk geleid door het vrouwelijke accordeonduo Toeac. Pieternel Berkers en Renée Bekkers namen het initiatief tot deze nieuwe samenwerking en regelden een première tijdens festival November Music; nu volgt een tournee tot in februari.
Beide accordeonisten zijn zo goed op elkaar ingespeeld dat ze zigzaggend door het simpele decor de stervende Tuur door zijn delier gidsen. Soms snerpen hun instrumenten als loeiende sirenes of zuigen ze zich vol als beademingsmachines. Dan weer brommen ze van vertwijfeling of bubbelen ze een luchtig liefdeslied: ‘Hé, lieve dikke man, die zo grappig dansen kan, pak me dan.’ Fiumara weet precies hoe hij de sfeer kan laten kantelen met zijn nieuwe composities voor deze twee accordeons. En heel soms klinkt een flard uit Bachs Passacaglia.
Op de kamerschermen spatten bloemknoppen open en meteorieten uit elkaar. Onderwijl treedt Tuur uit zijn lichaam om van een afstandje te aanschouwen hoe IC-personeel voor zijn leven vecht. Tijdens dat delier wordt hij herenigd met zijn Meie. Althans, bijna… Totdat hij toch, net als Orpheus, omkijkt. Ai, je voelt bijna die stomp. Die spijt over slordig gemorste jaren. Maar ja, waarom trapt een kind zijn eigen blokkentoren om, vraagt Tuur retorisch. Daarom. Gaan dus en proeven van dat Bloedkoraal.
Foto: Sergio Gridelli